Roclus vertelt over de residentie van de opperpriester van

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 5)

«« 29 / 276 »»
[1] (ROCLUS:) De stad waarin hij resideert heeft geen naam, is zeer groot en voor de eeuwigheid gebouwd. Zij staat, omgeven door enkel onbeklimbare, zeer hoge bergen, zelf op een hoge berg die een rotswand heeft waarover wel niemand zou kunnen klimmen, gesteld dat hij in de buurt van de reusachtige berg zou kunnen komen; dat is echter totaal onmogelijk omdat de hele grote berg waarop de naamloze stad gebouwd is, in de zeer uitgestrekte hoogvlakte door een drievoudige ringmuur is omgeven waarin nergens een poort is; je kunt slechts door van bovenaf neergelaten touwladders over de muren komen.
[2] Ben je echter op deze wijze heelhuids over de drie reusachtige muren gekomen, dan sta je vervolgens voor de kale rotswanden van de berg. Vol ijver loop je dan ruim een halve dag om de berg heen om tevergeefs naar een mogelijke weg omhoog te zoeken, die je echter met geen mogelijkheid vindt, omdat er aan de buitenkant geen is. Alleen de wachters van de derde ringmuur kennen de poort in een rots, die je echter ook alleen maar weer door middel van een neergelaten touwladder bereikt. Als je eenmaal op de vooruitspringende rots boven bent aangeland die ongeveer twaalf manslengten van de bodem verwijderd is, dan heb je nog niets bereikt als de wachters van dit vooruitspringende gedeelte dat bovenop een oppervlak van ruim twee morgens heeft, de poort niet voor je opendoen en je met een fakkel door een lange onderaardse gang naar de top van de berg brengen.
[3] Als iemand na ruim een uur trappenlopen door onderaardse gangen eenmaal boven op de berg is aangeland, dan kan zijn oog niet genoeg krijgen van de grote natuurpracht die hij daar ontwaart. De ruimte daar boven is meerdere honderden morgens groot en men ziet er zeer weelderig aangelegde tuinen. In het midden van de hoogvlakte bevindt zich ook een meer, dat ongeveer twee morgens groot is en dat weliswaar niet erg diep is, maar zeer zuiver, aangenaam smakend water bevat en alle inwoners van de grote, heilige bergstad ruimschoots voorziet van hun onmisbare element.
[4] Dan loop je urenlang rond op de hoge bergvlakte zonder een spoor van een stad op te merken. Wil je die bereiken, dan moetje eerst door een tamelijk uitgestrekt bos, waarna je weer bij een hoge, lange ringmuur komt, die je echter via poorten en ophaalbruggen kunt passeren. Kom je na zoveel moeite en inspanning in de grote stad, dan is daar een pracht te zien waarvan geen sterveling zich een voorstelling kan maken. Alles kun je zien, behalve het paleis van de opperpriester.
[5] Dat bevindt zich in het midden van de grote stad op een nog hogere rots, die een omvang heeft van ruim drieduizend pas en nog zo'n dertig manshoogten boven de andere gebouwen van de grote stad uitsteekt. Je komt in dit zeer heilige paleis ook alleen maar langs onderaardse trappen. Hoe het er echter daar uitziet, kan ik je niet zeggen, omdat ik er ten eerste zelf nooit in ben geweest en ook niemand het mij ooit beschreven heeft; want behalve de opperdienaren van de opperpriester mag op straffe des doods niemand het ooit wagen de ingangspoort ook maar te naderen.
[6] Wel is het zo dat de opperpriester meermalen verkleed in de stad afdaalt, ook in de tuin wandelt en zich onderhoudt met de andere priesters, die de enige bewoners van deze stad zijn; maar niemand mag hem daar herkennen of hem zelfs als opperpriester begroeten. Wie van de priesters dat zou doen, zou zich blootstellen aan zeer bedenkelijke onaangenaamheden. Slechts vier maal per jaar is er een dag aangewezen waarop hij zich in volornaat aan de bewoners van de stad vertoont. Dat zijn dan ook de hoogtijdagen. Drie nachten ervoor en drie nachten erna branden op de hele berg talloze lichten, zodat alle omliggende bergen daardoor tot in de verre omtrek lijken te gloeien, hetgeen steeds een prachtig schouwspel is.
[7] Deze hoogvlakte, in het midden waarvan zich de nu beschreven berg D.iet de heilige stad bevindt, is ook niet zo gemakkelijk te bereiken als men zich dat misschien voorstelt; want vooraf moet men in lange dagreizen vele bergen, dalen, kloven en ravijnen overwinnen. Aan het eind volgt nog een bergengte, zoals er geen tweede ergens ter wereld meer te vinden kan zijn! Om tenslotte op de hoogvlakte te komen moet men ladders beklimmen, want zonder deze is het onmogelijk om op de hoogvlakte te komen. Je kunt er ondanks alle inspanningen onmogelijk verder komen, want deze natuur vestingen zijn door geen aardse krijgsmacht in te nemen, noch door belegering, noch door wat voor andere gewelddadige middelen dan ook. Men kan weliswaar de volken gedurende enige tijd van hun Lama-opperpriester afsnijden, - maar hen van hem afvallig maken nooit! Want daarvoor zorgen wel zijn machtige vorsten, waarvan elk in staat is uw krijgsmacht te verdubbelen. Ik raad het u daarom niet aan u aan het grote Indiƫ te vergrijpen; want het zou u daarbij heel slecht vergaan!' -Daarop zweeg hij weer en ik had tijd er het mijne van te denken. Dat ook de god der Indiƫrs weer een mens is en zich uitstekend heeft weten te beveiligen, dat ben ik te weten gekomen en ik wist nu juist datgene wat ik had willen weten.
«« 29 / 276 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.