Gedachtenwisseling tussen de schriftgeleerde en de vrouw van de priester

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)

«« 109 / 248 »»
[1] Deze tamelijk vinnige opmerking van de priesteres bracht de schriftgeleerde tot betere gedachten en hij zag nu in, hoe lomp zijn Romeinse spreuk was en hoe zinloos hij die gebruikt had.
[2] HIJ bezon zich en zei: 'N u, nou, beste vriendin, zo heb ik het toch immers niet gemeend; ik bedoelde alleen maar dat het je, omdat je helemaal niets weet over een ziel en over een verder leven daarvan ook na de lichamelijke dood, en ook niet over een enige, waarachtige God, en je ons alleen maar de eeuwige dood predikt, niet past zo te spreken alsof jij alleen alle wijsheid van de hele wereld zou bezitten, en alsof je ons, die het tienduizend maal beter weten, met jouw oude Diogenes kraam de les kunt lezen alsof wij daar nog nooit iets over gehoord zouden hebben. Wij willen jullie arme blinden nu alleen maar iets beters geven; en dat maakt dat wat jij deed helemaal niet paste wat ons nu ten opzichte van jullie wel past! Jullie moeten naar ons luisteren, maar wij niet naar jullie, omdat wij maar al te goed weten hoe het met jullie gesteld is en waaruit jullie innerlijke Diogenes wijsheid bestaat die wij bij jullie moeten wegnemen. En zo ongeveer moetje de betekenis van mijn spreekwoord zien.'
[3] DE PRIESTERES zei: 'Laat jouw spreekwoord betekenen wat het wil, dan heb je het toch niet gebruikt als iemand die gezien zijn uiterlijk als Griek alles gelegen moet zijn aan ontwikkeling, gedrag, fatsoen en menselijkheid, maar als een echte onbehouwen Jood. Ik zegje dit nu alleen maar zo, om je te laten beseffen dat we hier fijnere manieren hebben dan die het volk van God bij jullie in Jeruzalem misschien heeft.
[4] Het lijkt me echt de moeite waard de god nader te leren kennen die zo'n volkje als het zijne heeft uitgekozen! Heus, ik zegje: zo'n god moet erg te beklagen zijn! Als je ons onderricht wilt geven en Diogenes uit ons hoofd wilt praten, moet je heel anders tegen me gaan spreken, anders zal je, omdat je slechts een leerling van de grote meester bent -en beslist niet de belangrijkste -bepaald geen goede zaken met ons kunnen doen! Beheers je daarom wat beter!'
[5] DE SCHRIFTGELEERDE zei: 'Laten we er over ophouden en meteen tot de hoofdzaak overgaan! Zie je niet, dat wij leerlingen allen in een ware God en in de onsterfelijkheid van de menselijke ziel geloven? Ja, waarom jullie dan niet? Wij zijn er allemaal volkomen van overtuigd, en we zijn toch ook mensen! Hoe komt het dan dat jullie totaal niet overtuigd zijn van dat alles, wat nu toch al voor ieder mens die wat dieper nadenkt, een uitgemaakte zaak is en ook heel goed wordt ingezien?
[6] Kijk, ik kan jullie vertellen hoe dat komt. Het is een straf voor jullie van de ware God van Israël, waardoor jullie je steeds moeten laten plagen door het verschrikkelijke gevoel van de eeuwige dood, omdat jullie de volkeren de hogere levenswaarheid die zij vroeger ooit bezeten hebben, onthouden hebben en hen vanwege jullie luxueuze leventje en nietsdoen, in plaats van met de lichte waarheid enkel met allerlei leugens en bedrog hebben afgescheept!
[7] Jullie hebben je aan het volk voorgedaan als de ware dienaren en onsterfelijke vrienden van de goden en jullie eisten vaak grote en soms zelfs gruwelijke offers van het arme, door jullie door en door belogen en bedrogen volk; daarom heeft God jullie het innerlijke, overtuigende gevoel van het zieleleven ontnomen en het gevoel van de eeuwige dood in jullie gelegd, en jullie grote wijsheid bestaat er nu in dat jullie voelen en duidelijk beseffen dat de eeuwige dood in jullie huist!
[8] Juist daarom kunnen jullie er ook niet meer achterkomen dat het nog steeds bestaande verkeer tussen de hier levende mensen en de overgegane zielen nog net zo bestaat als het altijd bestaan heeft bij mensen die bij de oude waarheid gebleven zijn.
[9] En laat me jullie nu nog het volgende zeggen! Het buitengewoon belachelijke, domme heidendom is bij jullie nu weggevaagd, en jullie zullen het hopelijk verder nooit meer opnieuw vestigen; neem daarom de leer die jullie van jullie brave mannen zullen horen, in je hart op en leef en handel daarnaar, dan zal het in jullie weer teruggekeerde, overtuigende gevoel van het leven van de ziel na de lichamelijke dood wel weer verschijnen en jullie de enige, ware God en Heer laten erkennen, die jullie niet voor de eeuwige dood, maar voor het eeuwige leven geschapen heeft, wanneer jullie je dat waardig wilt maken langs de weg van een heel andere wijsheid dan die van jullie uiterst domme Diogenes! -Heb je mij begrepen?'
[10] DE PRIESTERES zei: 'O ja, heel goed! Je hebt nu wel echt verstandig gesproken, maar het zijn helaas alleen maar woorden zoals wij die ook heel vaak van onze gestorven mentor gehoord hebben! De woorden op zichzelf zijn heel goed, -het is alleen jammer dat zij voor ons helemaal geen overtuigingskracht bezitten! Als onze ouders zich, misschien een paar duizend jaar geleden, van een mogelijke, ware god hebben afgewend, dan kan het toch onmogelijk onze schuld zijn dat diezelfde enige en enig ware god ons onschuldige nakomelingen van die mogelijke zondaars nog steeds zo haat dat hij ons hart voortdurend met de eeuwige dood plaagt! Mocht dat echter wel zo zijn, dan bedanken wij voor jullie enige, ware god! Dan geeft onze Diogenes met zijn leer over de te verwachten eeuwige vernietiging een veel grotere troost dan jij ons nu geeft met het uitzicht op het herkrijgen van het gevoel van het eeuwige leven in onze zielen! Nee, dat zou me een mooie alwijze en almachtige god zijn, die zo'n mateloze toorn tegen een schepsel blijft koesteren, dat al die duizenden voorbijgegane winters niet in staat waren deze eindelijk eens af te koelen!
[11] Ik zou me een ware god hoogstens voor kunnen stellen als een zeer grote, zuivere liefde, omdat liefde het element is dat eigenlijk alles verwekt en leven geeft; maar me een god voorstellen als een zeer grote toorn, zou voor mij echt onmogelijk en ondenkbaar zijn! Ook wij heidenen hebben wel toornige goden, -maar zij hebben als symbolische beelden hun plaats in de onderwereld, omdat daarvandaan zelden iets goeds te voorschijn komt; want in de onderaardse gaten en holen wonen gewoonlijk slangen, draken en verscheurende wilde beesten, en ook zwavel, pek en verschrikkelijk, alles vernietigend, verterend vuur horen daar thuis. Omdat daar zulke kwade dingen huizen, hebben wij alle slechte en lage hartstochten als duistere, vertekende beelden in de onderwereld geplaatst.
[12] Maar onze begrippen van de goede goden zijn allemaal zodanig, dat deze heel goed afgeleid kunnen worden van de zuivere liefde. Machtige, wijze ernst gepaard met liefde, is datgene wat wij ons voorstellen van een juist begrip voor een god die ergens in of boven de sterren woont; en om onaangename toorn en te verafschuwen wraak voor te stellen hebben wij de symbolen van de furiën. En zo, vriend, hebben wij, heidenen, altijd nog de beste en voor ieder zuiver mensenverstand redelijkste begrippen van een waarachtig goddelijk wezen! -Wat heb jij daar nu op te zeggen?'
«« 109 / 248 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.