De genezing van de aan koorts lijdende zoon van de hoofdman

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)

«« 129 / 248 »»
[1] Toen de hoofdman daarmee klaar was en de soldaten en opzichters weggingen, zag hij ons en kwam haastig naar ons toe. Toen hij bij ons was, vroeg hij meteen aan de tollenaar wie wij waren en waar wij vandaan kwamen en wat wij hier kwamen doen.
[2] De tollenaar legde hem dat uit, en toen de ernstig uitziende HOOFDMAN hoorde dat Ik een Heiland der heilanden van de hele wereld was, kwam hij meteen op Mij af en zei: ' Als u bent wat de bestuurder van U gezegd heeft, genees mijn zoon dan! Hij lijdt aan een kwade koorts, ligt al vele jaren ziek te bed en heeft meer weg van een lijk dan van een levend mens. Van overal vandaan heb ik de beste dokters laten komen, maar zij konden hem geen van allen helpen. Als u hem kunt helpen, schenk ik u een koninklijk loon!'
[3] IK zei: 'Breng Mij bij je zieke zoon, dan zullen we eens zien hoe het met hem staat!'
[4] Meteen bracht de hoofdman ons naar zijn huis bij zijn zieke zoon. Toen Ik daar kwam stonden er in de ziekenkamer verscheidene heidense afgodenbeelden om zijn bed, die hem volgens de priesters hadden moeten helpen.
[5] IK zei echter tegen de hoofdman: 'Je bent toch een verstandig, ervaren man en je ziet toch zelf wel in dat deze door mensenhanden gemaakte beelden de zieke niet kunnen helpen, en toch heb je ze daarvoor van de oneerlijke priesters voor veel geld gekocht of eigenlijk gehuurd! Ik zeg je nu: laat die oneerlijke priesters komen! In hun bijzijn zal Ik deze beelden vernietigen en daarna zal ik je zoon vast en zeker helpen.'
[6] De hoofdman, die toch al geen waarde hechtte aan de priesters en de afgodsbeelden, liet meteen de priesters halen, waarvan er hier zeven waren. Die kwamen al gauw ter plaatse en de hoofdman stelde Mij meteen aan hen voor als een dokter met bijzondere gaven.
[7] Maar DE PRIESTERS zeiden: 'Vriend, als mens verbeeld je je erg veel wanneer je denkt datje een zieke nog kunt helpen die zelfs de almachtige goden niet meer willen helpen omdat zij inzien dat voor ieder mens eenmaal de tijd van sterven is gekomen!'
[8] IK zei: 'Maar hoe willen jullie, geboren stoïcijnen, een ander mens iets laten geloven, waarvan jullie zelf nog nooit ook maar iets ter grootte van het kleinste zonnestofje geloofd hebben?'
[9] DE PRIESTERS zeiden: 'Wie kan er zeggen, dat wij niet geloven wat wij leren?'
[10] IK zei: 'Ik kan jullie dat zeggen, omdat daarvoor ook de macht in Mij aanwezig is!'
[11] DE PRIESTERS zeiden: 'Wat voor macht? Wat praat je over macht?! Hier heeft niemand anders macht dan de hoofdman en wij, en het allerminst een vreemde, die blij moet zijn dat wij hem hier in leven laten!'
[12] IK zei: 'Dat Ik hier ook macht heb, daar zullen jullie nu meteen volledig van overtuigd worden! Kijk, deze ijzeren en stenen afgoden van jullie, die totaal geen macht en kracht hebben en volledig dood zijn, zal Ik enkel door een woord volledig vernietigen, omdat Ik anders de zieke niet zou kunnen en willen helpen! En dus zeg Ik: Weg met jullie dode afgoden!'
[13] Ogenblikkelijk verdwenen alle beelden volledig in het niets, en er was in de hele kamer geen spoor meer van te bekennen. Men doorzocht nu het hele huis, en ook daar waren in alle kamers alle afgodsbeelden in het niets verdwenen.
[14] Toen sloegen DE PRIESTERS zich op de borst en riepen: 'O, brutale magiër, wij erkennen je onbegrijpelijke macht; maar pas op, of je het daarmee bij de echte hemelgoden zult redden!'
[15] IK zei: 'Ik ben een jood uit Galilea en ben als zodanig nooit bang geweest voor jullie dode afgoden en zal dat ook nooit zijn. overal waar Ik kom, help Ik de mensen echt, fysiek en geestelijk. Maar de afgoden moeten wijken en de enige, alleen ware, levende, eeuwige God moet in hun plaats komen; want zonder Hem is er geen verlossing voor de mensen op deze aarde. Omdat jullie afgoden echter verdwenen zijn, wil Ik nu ook de zieke helpen! En dus zeg Ik tegen je: Sta op en wandel!'
[16] Toen verliet de kwade koorts de zieke ogenblikkelijk, en hij stond op, was volledig gezond en vroeg om eten omdat hij honger had.
[17] En IK zei tegen de hoofdman: 'Geef hem nu brood en wijn, maar niet te veel ineens, dan zal hij er straks uitzien alsof hij nooit wat gemankeerd heeft!'
[18] Dat gebeurde, en de zoon stond er zo gezond bij alsof hij nooit ziek geweest was.
[19] Toen kwam DE HOOFDMAN stralend van vriendelijkheid naar Mij toe en zei: 'O, onbegrijpelijke, boven al onze afgoden verheven heiland! Wat ben ik u nu schuldig? Hoe kan ik u daarvoor het juiste loon geven? Wat verlangt u nu van mij?'
[20] IK zei: 'Met niets van deze aarde kun je Mij belonen, want Ik neem van niemand betaling aan. Maar Ik zal je door Mijn leerlingen hier een nieuwe leer over God en het leven van de zielook na de dood geven; neem die aan en leef er met je hele huis naar. Mocht je echter meer van Mij willen weten, ga dan binnenkort eens naar Chotinodora, daar zul je wel uitvoeriger ingelicht worden. Morgen blijf ik echter ook nog hier, dus we zullen hier nog nader met elkaar kennis maken.'
[21] DE HOOFDMAN was nu erg opgetogen en zei: 'Heer en meester van alle meesters en waarachtige heiland der heilanden! Alles, alles, wat u ook maar wilt, zal gebeuren; maar nu voor vandaag vraag ik u om met al uw leerlingen mijn gast te zijn; want zie eens, mijn huis is ruim en heeft veel kamers! Het zou van mijn kant toch wel erg ondankbaar zijn om u in de herberg van de tollenaar te laten, die vandaag hoogstwaarschijnlijk helemaal vol zit met de in aantocht zijnde grote Perzische karavaan.'
[22] DE AANWEZIGE TOLLENAAR zei: 'Tegen uw wens, hoofdman, kan ik niet op, -anders zou ik nu alles geprobeerd hebben om zo'n gast kosteloos zo goed mogelijk te verzorgen; sta me echter alleen toe dat ik tenminste bij dit gezelschap mag blijven!'
[23] DE HOOFDMAN zei: 'Daar zul je me juist een groot plezier mee doen. Ik vind het alleen erg jammer dat de rest van mijn familie nu niet hier is, maar in Serrhe, waarvan zij pas over een paar dagen terug zullen komen. Maar ik heb toch mensen genoeg, en u zult niets te kort komen.'
[24] EEN VAN DE PRIESTERS zei: 'Heer, mogen ook wij bij het gezelschap blijven?'
[25] DE HOOFDMAN zei: 'Dat moet onze grote heiland bepalen; want jullie hebben hem niet dusdanig ontvangen dat hij met jullie ingenomen zou kunnen zijn.'
«« 129 / 248 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.