De Heer in de tempel. De mislukte aanslag van de tempeldienaren. (Ev.Joh. 7:14-36)

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)

«« 147 / 248 »»
[1] Toen Ik in de tempel op een spreekgestoelte ging staan, gebood Ik stilte, en de joden herkenden Mij en vroegen heimelijk aan elkaar hoe Ik nu opeens op het feest gekomen was, omdat toch Mijn leerlingen die men daarnaar gevraagd had, niets over Mij wisten. Maar Ik begon het volk het eenvoudig te begrijpen maar zeer veelzeggende vierde en vijfde hoofdstuk van de profeet Jesaja woord voor woord voor te dragen, en gaf er daarna een scherp omlijnde en goedbegrijpelijke uitleg van, die helemaal paste bij deze tijd en exact van toepassing was op de halsstarrige, hoogmoedige Joden. (Joh.7.14)
[2] Daarop verwonderden DE JODEN zich en zeiden: 'Hoe is het mogelijk dat hij de Schrift zo goed kent, terwijl hij die zover wij weten nooit bestudeerd heeft? (Joh. 7, 15) Zijn leer is dus geen valse leer, omdat zij immers toch helemaal volgens de Schrift is.'
[3] Maar IK gaf hun antwoord en zei: 'Deze leer volgens de Schrift, die jullie Mijn leer noemen, is niet van Mij, maar van Hem die Mij gezonden heeft! (Joh. 7, 16) Als iemand zich aan deze leer wil houden en wil handelen volgens de daarin uitgesproken wil van God, zal hij merken of deze leer van God is, of dat Ik daarin over Mijzelf spreek! (Joh. 7, 17) Wie over zichzelf spreekt, zoekt ook zeker alleen zijn eigen eer; wie echter, zoals Ik, alleen maar de eer zoekt van degene die hem gezonden heeft, is waarachtig, en in hem is geen ongerechtigheid! ' (Joh. 7, 18)
[4] Toen werden er EEN PAAR FARIZEEËN wrevelig en zij zeiden onder elkaar: 'Nu wordt het toch wel tijd om deze man te grijpen en te doden, dan hoeven we hem ook niet meer tegen hoge kosten te laten zoeken op allerlei plaatsen waar hij zich gemakkelijk verstoppen kan. Zijn leer is immers duidelijk tegen ons gericht en maakt ons bij het volk verdacht van allerlei schandelijke zaken. Dus met frisse moed er tegen aan en weg met hem!'
[5] Ik was echter wel op de hoogte van wat zij onder elkaar bespraken en zei tegen hen: 'Heeft Mozes jullie niet de wet gegeven? jullie zeggen wel: 'ja ' ; maar waarom doet dan niemand van jullie meer wat de wet voorschrijft?'
[6] DE JODEN protesteerden en zeiden: 'Hoe kun je zeggen dat wij Mozes' wetten niet hielden?'
[7] Pas daarop zei IK: 'Goed dan, - als jullie je aan de wet van Mozes houden, waarom proberen jullie Mij dan te doden?' (Joh.7.19)
[8] Toen sprak HET VOLK: 'Bent u dan bezeten? Wie probeert u te doden?' (Joh. 7,20)
[9] IK zei heel ernstig: 'Niet jullie, maar die daar, die leiders van jullie! Kijk, één enkel ding heb Ik enige maanden geleden gedaan voor een man die acht en dertig jaar lang ziek was geweest, en daarover hebben jullie je allen geërgerd en verbaasd! Ik werd als schenner van de sabbat vervloekt. (Joh. 7,21)
[10] Mozes heeft jullie opgedragen de besnijdenis toe te passen -niet omdat hij dat wilde, maar de aartsvaders -, en jullie besnijden de mensen nog heden ten dage ook op de sabbat. (Joh. 7,22) Maar als jullie ook op sabbat mensen besnijden, zonder angst te hebben dat daardoor de wet van Mozes wordt geschonden, -waarom zijn jullie dan kwaad op Mij omdat Ik een heel mens op de sabbat gezond heb gemaakt?! (Joh. 7,23) Ik zeg jullie; Als jullie dan al willen oordelen, oordeel dan niet volgens de nietszeggende schijn, maar vel een rechtvaardig oordeel op grond van de volle waarheid!' (Joh. 7 ,24)
[11] Toen zeiden ENIGE VOORAANSTAANDE MENSEN uit Jeruzalem onder elkaar: 'Is dat niet degene die de eerwaarde Farizeeën met Pasen trachtten te doden? (Joh. 7,25) Kijk eens, hij spreekt nu helemaal vrij uit en zij zitten daar heel rustig en brengen niets tegen hem in! Erkennen onze oversten dan nu zonder meer dat hij Christus is? (Joh. 7,26) Maar dat kan hij toch niet zijn; want wij weten immers allen waar hij vandaan komt. Als Christus zal komen, zal niemand weten waar Hij vandaan is gekomen!' (Joh.7,27)
[12] Toen verhief IK Mijn stem in de tempel en ging met Mijn onderwijs aldus verder: 'Ja, jullie kennen Mijn persoon wel en weten ook goed waar Ik vandaan kom; maar jullie weten niet, dat Ik als mens nu niet uit Mijzelf ben gekomen, maar dat het een Waarachtige is die Mij gezonden heeft, en Die kennen jullie niet, en daarom weten jullie ook niet waar Ik eigenlijk vandaan kom (Joh. 7,28) Maar Ik ken Hem wel die Mij naar deze wereld heeft gezonden. (Joh. 7,29) Omdat jullie Hem echter niet kennen, kennen jullie ook Mij niet! -Hebben jullie Mij begrepen?'
[13] Mijn toespraak ergerde de trotse mensen van Jeruzalem en zij zochten naar middelen om Mij te grijpen en dan ook te straffen; maar omdat Mijn tijd nog niet gekomen was, was niemand in staat de hand aan Mij te slaan. (Joh. 7,30)
[14] HET VOLK geloofde echter voor het merendeel in Mij en men zei tegen elkaar: 'Denk je dat als Christus komt Hij dan meer en grotere tekenen zal doen dan deze man doet?' (Joh.7,31)
[15] Wat het volk over Mij zei, bereikte echter snel de voorname Farizeeën.
[16] Toen riepen ZIJ: 'Kijk eens hoe hij het volk verleidt!'
[17] Zij zonden er meteen hun knechten op af om Mij te grijpen en met touwen te binden. (Joh.7,32)
[18] IK zei tegen hen: 'Doe dat nu nog maar niet! Ik blijf toch nog maar heel kort bij jullie, en dan ga Ik naar Hem die Mij naar deze wereld gezonden heeft. (Joh. 7,33) Dan zullen jullie Mij zoeken en waarlijk niet vinden! En waar Ik heen ga, kunnen jullie Mij niet volgen.' (Joh.7,34)
[19] De knechten bleven staan en niemand sloeg de hand aan Mij.
[20] Maar DE JODEN mompelden onder elkaar: 'Waar wil hij dan heengaan dat wij hem niet kunnen vinden? Wil hij misschien naar de Grieken gaan, die overal verspreid wonen, en hen onderricht geven? (Joh. 7,35) Wat is dat voor wonderlijke uitspraak, als hij zegt: 'Jullie zullen mij zoeken en niet vinden!' en 'Waar ik ben, daar kunnen jullie niet komen!' (Joh.7,36) Ach, die man praat wel heel verward! Hij is zeker bang voor de hogepriesters en praat zo om niet door hen opgepakt te worden.'
[21] IK zei: 'Voor het Mijn tijd is, zal niemand Mij kunnen oppakken!'
[22] Daarop schreeuwden ENKELE JODEN, SCHRIFTGELEERDEN EN FARIZEEËN: 'Dat zullen we meteen zien, of wij niet in staat zijn je nu op staande voet op te pakken!'
[23] Zij drongen zich naar Mij toe; maar toen zij Mij wilden grijpen, verdween Ik plotseling uit de tempel en DE JODEN EN DE FARIZEEËN keken elkaar verbaasd aan en zeiden: 'Waar is hij nu zo plotseling gebleven? Dat is werkelijk een wonder!'
[24] Maar DE FARIZEEËN zeiden geërgerd: 'Wat wonder, wat wonder, hebben jullie dan niet gemerkt hoe Beëlzebub hem wegtrok, toen hij in gevaar kwam?! Die kunnen we nu nog lang zoeken, en we zullen hem zeker niet vinden als hij ergens in een hoek van de hel verborgen zit!'
[25] Die woorden veroorzaakten echter een geweldig protest onder ALLE JODEN die in Mij geloofden, en er gingen harde stemmen op die zeiden: 'Die ellendige Farizeeën zien toch werkelijk door de bomen het bos niet meer! Zij zijn zelfde allerergste Beëlzebubs en met huid en haar verkocht aan de hel; om hun grove verdorvenheid voor het domme volk echter goed te praten zeggen zij dat deze man Gods, die kennelijk met alle goddelijke macht is toegerust, een knecht is van Beëlzebub. O wacht maar, jullie echte Beëlzebubs! Wij zullen die schijnheiligheid van jullie nog wel heel passend uitdrijven! Wij zullen jullie maskers afrukken opdat dan zichtbaar wordt wat jullie eigenlijk zijn! Nu wacht maar, jullie zwarte en grijze booswichten, de dag van de afrekening zal voor jullie niet lang op zich laten wachten!'
[26] Toen het volk deze gedachten tamelijk luid liet horen, was er al gauw geen Farizeeër meer in de tempel te zien, en de knechten die Mij hadden moeten grijpen, waren ook opeens onzichtbaar geworden. Binnenshuis kregen zij het natuurlijk erg moeilijk met de Farizeeën, omdat zij zich moesten verantwoorden voor het feit dat zij Mij niet meteen hadden gegrepen.
[27] Maar DE KNECHTEN zeiden: 'O, waarom hebben jullie dan niet zelf de hand aan hem geslagen, of ons op z'n minst in beweging gezet toen wij als verlamd aarzelden?'
[28] EEN HOOGGEPLAATSTE FARIZEEËR zei: 'Is zoiets dan wel passend voor ons op een sabbat?'
[29] Maar DE KNECHTEN zeiden: 'ook wij zijn Joden en moeten net als jullie de sabbat heiligen! ,
[30] Toen zei DE FARIZEEËR: 'Nu goed dan! Als jullie hem morgen of overmorgen tegenkomen, wanneer de sabbat voorbij is en nog slechts twee gezellige feestdagen volgen, grijp hem dan en breng hem meteen bij ons!'
[31] DE KNECHTEN zeiden: 'O ja, dat kunnen we wel doen, zolang al dat volk er maar niets op tegen heeft!'
[32] DE FARIZEEËR zei: 'Wie houdt er nu rekening met het volk, dat allang vervloekt is?'
[33] EEN KNECHT zei: 'Ja, vervloekt of niet, -wanneer het vervloekte volk ons en jullie er dan vast en zeker voor stenigt, wat dan?! Vandaag scheelde het al niet veel! Als wij de tempel niet zo snel verlaten hadden, zou het ons niet zo erg best zijn vergaan! Het vervloekte volk zou ons zeker de vloek die wij hen gegeven hebben met woeker hebben teruggegeven! Wat vandaag echter nog niet is gebeurd, kan gemakkelijk morgen of overmorgen gebeuren. Het lijkt ons beter om die man met rust te laten! Als hij een profeet is, ons door God gezonden, zullen wij met al onze macht niets tegen hem uit kunnen richten; is hij het echter niet, dan zal de zaak vanzelf wel doodbloeden.'
[34] DE FARIZEEËR zei: 'Jullie zeggen dat zonder enige kennis van zaken! Staat er dan niet geschreven dat er uit Galilea, waarheen alleen maar misdadigers verbannen worden, nooit een profeet zal opstaan?!'
[35] EEN KNECHT zei: 'Dat is wel waar, maar voor zover wij van andere mensen gehoord hebben -wat ook uit onze besnijdenisboeken blijkt -is hij geen Galileeër, maar geboren in Bethlehem, en dat is immers juist de oude stad van David waar deze zijn voorspellingen neerschreef. Bovendien is ook nog bekend dat de profeet Jesaja heel vaak en langdurig in Galilea verbleef, evenals de profeet Jeremia, -en dat waren toch wel de grootste profeten!'
[36] Toen zei DE FARIZEEËR: 'Zijn jullie dan ook al des duivels?! Wie vertelde jullie dat?'
[37] ALLE KNECHTEN antwoordden: 'Dat deden jullie zelf nog onlangs tijdens een toespraak over de profeten; toen jullie het volk vertelden wie de profeten waren, hoe en waar zij geboren werden, en waar zij zich ophielden en gewerkt hebben! Mogen wij dan ook al niet meer onthouden wat jullie zelf prediken?'
[38] Daarop werd de Farizeeër erg verlegen, zei verder niets meer en trok zich terug. De knechten gingen echter ook weg en lachten heimelijk in hun vuistje omdat het hun gelukt was de hoge, machtige Farizeeërs ook eens de schrik op het lijf te jagen.
«« 147 / 248 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.