De ontmaskering van de verleider van de echtbreekster

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)

«« 201 / 248 »»
[1] Het was al ver na twaalven toen ook het merendeel van het volk de tempel verliet en zijn onderkomen opzocht, en dus ook onze echtbreekster naar huis ging en haar man alles vertelde wat er in de tempel met haar gebeurd was.
[2] Toen werd DE MAN bedroefd en zei: 'Niet deze brave vrouw, maar ik ben daar het meest schuldig aan!'
[3] Daarop vroeg EEN van hen die de vrouw bij hem teruggebracht hadden: 'Hoe kan het nu dat jij de oorzaak bent van de echtbreuk van je vrouw?'
[4] DE MAN: 'Vrienden, alleen uitzonderlijk grote nood heeft mij en mijn vrouw ertoe gedwongen het illustere aanbod van een vreemdeling aan te nemen! Maar de vreemde moet of een verklede gerechtsdienaar, of zelfs een geile Farizeeër geweest zijn die allang een oogje op mijn vrouw had. Want toen ik het geld aannam en het naar een andere kamer bracht, kwamen de gerechtsdienaren al en trokken mijn vrouw uit de armen van de vreemdeling. Helaas heb ik door mijn eigen schuld mijn dierbare vrouw in de diepste ellende gestort. Omdat zij nu weer terug is, moet er iets bijzonders gebeurd zijn; want geen van al de mensen die op deze wijze gevangen genomen werden, is ooit weer teruggekomen. Hoe kwam mijn vrouw weer vrij? Beste mannen, jullie waren beslist getuige van alles wat er in de tempel voorgevallen moet zijn. Willen jullie mij niet vertellen wat je gezien hebt?'
[5] DE MANNEN zeiden: 'Dat zal je vrouw je wel allemaal vertellen. De arme vrouw heeft haar bevrijding alleen maar te danken aan de grote profeet uit Galilea. Maar hij zei ook, dat zij in het vervolg niet meer mocht zondigen; want anders zou het haar nog veel erger vergaan. Daar zullen jullie je dus in je verdere leven aan moeten houden!'
[6] Toen vroeg de man, of hem zelf het grote geluk ten deel kon vallen om de profeet ergens te ontmoeten om hem op passende wijze te kunnen bedanken.
[7] DE MANNEN zeiden: 'Waar hij zich nu ophoudt, kunnen wij echt niet zeggen; maar we hebben wel gehoord dat hij, als hij naar Jeruzalem komt, altijd bij Lazarus van Bethanië verblijft. Daar willen wij hem zelf gaan opzoeken. Doe dat ook! We horen daar in ieder geval waar hij eventueel heengegaan kan zijn.'
[8] DE MAN zei: 'Dan is hij misschien op de Olijfberg, omdat Lazarus zich tijdens de feesten gewoonlijk daar pleegt op te houden, want hij bezit daar een grote herberg die druk door vreemdelingen bezocht wordt.'
[9] DE MANNEN zeiden: 'Des te beter! Dan zullen we hem daar het eerst gaan zoeken! En is hij daar niet, dan gaan we naar Bethanië!'
[10] De man en ook zijn vrouw bedankten de mannen en maakten zich reisvaardig. Hij sloot zijn kleine behuizing af en ging met de mannen mee, wat bij hen in goede aarde viel. Onderweg kwamen zij echter een aantal Farizeeën tegen, waaronder er één was die de vrouwen ook de man meteen duidelijk herkenden als de vreemdeling die in Romeinse kledij die ochtend de mooie jonge vrouw voor geld tot echtbreekster maakte. De twee zeiden dat tegen de mannen die hen begeleidden.
[11] Toen stapten DE MANNEN op de Farizeeër af en vroegen hem heel bars: 'He, vriend, ken je deze vrouw, die je vanmorgen als Romein verkleed voor geld tot echtbreuk hebt verleid? Dat jij het was, bewijst je kale hoofd, en deze beiden hebben je ook al van verre herkend! Wat heb je daar nu op te zeggen? Kijk, wij zijn met ongeveer twee en zeventig man en zullen nu jou voor het Romeinse gerecht slepen. Wat vind je daar nu van?'
[12] De drie wilden er vandoor gaan; maar de mannen lieten dat niet toe, hielden hen tegen en stelden de kaal geschoren man nog een keer dezelfde vraag. Maar hij begon hen te vervloeken en te zweren dat hij het niet was.
[13] Maar DE MAN EN DE VROUW zeiden: 'Al dat miserabele zweren helpt je helemaal niets, want je weet dat het getuigenis van twee mensen voor het gerecht geldig is. Kom dus nu maar met ons mee naar de rechter, ellendeling, dan kun je zelf in de kuil vallen die je voor ons hebt gegraven!'
[14] Toen begonnen de drie te smeken en wilden de man veel geld geven. Deze nam dat echter niet aan, maar eiste van hen dat hij in het vervolg door de tempel met rust gelaten zou worden. Dat beloofden zij dan ook plechtig, en de mannen lieten de drie verder gaan, maar wel na hen gedreigd te hebben meteen naar de landvoogd te gaan als ze ook maar de minste aanwijzing kregen dat de tempel zich ongunstig over hen uitgelaten mocht hebben. Dat dit echtpaar daarna volkomen door de tempeldienaren met rust gelaten werd, kan men zich gemakkelijk voorstellen.
[15] En daarom had dan ook dit voorval door Mijn wil plaatsgevonden; want anders zou het arme echtpaar het kwaad te verduren gehad hebben in Jeruzalem, en steeds in groot gevaar geweest zijn.
«« 201 / 248 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.