Over zonde en offer

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)

«« 206 / 248 »»
[1] Nog nauwelijks drie uur voor zonsondergang stonden wij van de tafels op en gingen naar buiten. Ongeveer een kwartier lang liepen wij wat op de berg rond en gingen toen onder een groep olijfbomen zitten. Intussen kwamen er al veel mensen de berg op, die aan de bedienden van de herberg vroegen of Ik Mij daar soms bevond. De bedienden bevestigden dat en wezen waar Ik was. Omdat de aangekomenen echter veel mensen om Mij heen zagen, durfden zij niet naar Mij toe te komen.
[2] Maar IK zei tegen Lazarus: 'Laat die mensen hierheen komen; want dat zijn degenen, waarvan Ik binnen zei dat zij zouden komen. Zij zochten Mij, en daarom zullen zij Mij ook vinden.'
[3] Lazarus ging er heen en zei dat tegen hen, en zij kwamen aarzelend naar Mij toe.
[4] Toen zij bij Mij waren, stond Ik op en vroeg hun waarom zij naar Mij toegekomen waren.
[5] En EEN TOLLENAAR vatte moed en zei: 'Heer en Meester, wij zijn grote zondaars, die vanwege ons ambt al een aantal jaren niet de feesten, offers en predikingen van de tempel konden bijwonen; maar vandaag waren wij ter wille van U in de tempel en hoorden Uw woorden. Door deze woorden werden wij zeer verlicht en we zijn tot de overtuiging gekomen dat U ongetwijfeld de beloofde Messias bent, hoewel de Farizeeën U niet als zodanig willen of wensen te erkennen.
[6] Wij maakten echter uit Uw waarachtige woorden op dat U Zelf niet zo bijzonder veel met de tempel op heeft, en daarom willen wij U, Waarachtige, vragen of en hoe wij van God vergeving van onze grote zonden kunnen krijgen. Wat zegt U, Heer en Meester, over onze zonden? Mogen wij nog hopen dat God ons barmhartig zal zijn? U heeft toch in de tempel gezegd dat allen die vermoeid en beladen zijn tot U moeten komen en dat U hen dan verkwikken zult, en daarom zijn wij nu ook naar U toegekomen om van U met zekerheid de ware verkwikking te ontvangen.'
[7] IK zei: 'Luister, wat Ik vandaag in de tempel zei, geldt ook voor jullie hier op deze berg! Wie zondigt, is een knecht van de zonde, en de waarheid is niet in hem; en waar geen waarheid in de mens is, is ook geen vrijheid.
[8] Dat jullie vanwege jullie ambt de tempel en zijn diensten niet bezoeken, zal heus niet jullie grootste zonde zijn; maar heel vaak hebben jullie de armen die jullie tolhuis moesten passeren, te zwaar belast, en vaak hebben jullie degenen die voor jullie werkten het loon voor hun diensten onthouden. Kijk, dat is waarachtig zonde en wie die begaat, komt niet in de hemel, maar in het gericht en de dood!
[9] Want wie geen liefde voor zijn naaste heeft, heeft nog minder liefde voor God, die hij toch boven alles moet liefhebben. Want hoe kan degene die zijn naaste niet liefheeft die hij ziet, God liefhebben die hij niet ziet? De liefde voor God en daaruit de liefde voor de naaste is echter het leven van de ziel; wie die liefde niet heeft, heeft in zichzelf ook geen leven, maar alleen het oordeel en de dood.
[10] Ik zeg jullie nu echter, dat wat Mij betreft jullie zonden vergeven zijn, omdat jullie die erkend, berouwd en verafschuwd hebben; maar voor volledige vergeving van jullie zonden is het ook absoluut noodzakelijk dat jullie zoveel mogelijk degenen die door jullie op enigerlei wijze te kort zijn gedaan, de schade vergoeden, en dat jullie in het vervolg niet meer zondigen. Wie niet tot op de laatste cent alles betaald heeft wat hij zijn broeders en zusters schuldig was, zal niet eerder in het rijk van God binnengaan dan dat hij goedgemaakt heeft wat hij aan zijn broeder gezondigd heeft. Doe dat, dan zullen jullie het eeuwige leven ontvangen, en dan zijn jullie zonden volledig vergeven!
[11] Niemand kan echter God en de mammon van deze wereld gelijktijdig dienen; want wie de mammon zoekt en liefheeft, kan God niet liefhebben. Wie God echter niet liefheeft, heeft geen echt leven uit God in zich, maar slechts een schijnleven uit de vorst van deze wereld, die in zichzelf dood is en niemand ooit iets anders dan slechts de dood kan geven die zijn wezen voor eeuwig is. Jullie weten nu wat je te doen hebt; doe dat dus en jullie zullen in eeuwigheid leven!'
[12] DE TOLLENAAR zei: 'O Heer en Meester, wij danken U uit het diepst van ons hart voor deze grote troost! Wij zullen er alles aan doen om alles heel secuur uit te voeren, maar vragen U toch nog of U ons nog heel genadig een advies wilt geven. Kijk, wij hebben als joden erg tegen de tempel gezondigd! Bedoelt U nu dat wij de tempel ook alles moeten vergoeden wat wij door onze afvalligheid nagelaten hebben?'
[13] IK zei: 'Ook dat kunnen jullie doen, - maar God houdt daar geen rekening mee; want bij God geldt niets anders dan een zuiver, zacht, deemoedig en liefdevol hart. Wat jullie in plaats daarvan echter kunnen doen, is, dat jullie het met mate en doelgericht aan de armen geven, en vooral aan de arme weduwen en wezen; want dat is God welgevallig. Maar de tempel nog rijker te maken dan hij al is, heeft bij God niet de minste waarde.
[14] Weten jullie wat er in de profeten staat over de verering van God in de tempel? Kijk, zo staat het in de profeten: 'Dit volk eert Mij met de lippen, maar zijn hart is verre van Mij!' Ik zeg jullie: Alle grote offers, inclusief de brandoffers, zijn een gruwel voor God; want Hij heeft dat alles niet nodig. Want waarom zouje God aardse dingen geven, die je toch zelf eerst van Hem hebt gekregen?! God heeft de brandlucht van geslachte dieren niet nodig; maar als jullie Vader heeft Hij van jullie, Zijn kinderen, de brandende liefde van jullie harten nodig. - Hebben jullie dat nu goed begrepen?'
[15] Een achteraanstaande FARIZEEËR, die echter verkleed was, zei om Mij te verzoeken: 'Meester, als offers dan voor God helemaal geen waarde hebben, waarom hebben Mozes en Aäron die dan op bevel van Jehova ingesteld?'
[16] IK zei: 'Om jullie een beeld te geven van het offer van degene die Zich nu in deze tijd vrijwillig voor alle mensen uit pure liefde opoffert. Maar het brandoffer en het slachtoffer werd ook ingesteld als getuigenis tegen jullie, opdat jullie je daarbij altijd zouden herinneren dat jullie steeds zondaren waren en afvallig van de ware God en daarom een zoenoffer nodig hadden dat jullie als sprekend zinnebeeld altijd zei, dat jullie je door je vele zonden van God hebben afgewend en een middelaar nodig hebben, die jullie weer met God verbindt en verenigt
[17] En daarom heeft het ingestelde offer alleen maar waarde als lering. Als jullie het brengen, heeft het ook helemaal geen daadwerkelijke waarde die eventueel ook voor God zou gelden, maar heeft voor jullie alleen de waarde van een onderwijzend, bindend woord van God, in een overeenkomstig teken gegeven dat zeker voor een wijs mens heel goed te begrijpen is. Wie het begrijpt, bezit dan ook alles wat het teken leert. Wil dit teken echter voor de mens ook bij God waarde hebben, dan moet hij vanuit zijn hart handelen overeenkomstig de geestelijke zin van het teken.
[18] De eigenlijke, geestelijke zin van het offer dat jullie nu nog steeds, maar helemaal blind en zinloos, brengen, en dat daarom ook voor totaal niemand enige waarde meer heeft, bestaat er echter uit datje God boven alles en je naaste als jezelf moet liefhebben, en datje niet allerlei ontucht, hoererij en echtbreuk zult plegen. -Begrijp je dat?'
[19] Toen zette DE FARIZEEËR grote ogen op en zei tegen degene die naast hem stond: 'Wat vind jij ervan, wat zegt die man en wat leert hij?'
[20] DE GEVRAAGDE zei: 'Die man heeft een helder verstand, dat is zeker; maar nu zal ik hem eens een vraag stellen, en dan zullen we wel zien wat hij daarop antwoorden zal.'
[21] Daarna richtte hij zich tot Mij en sprak: 'Meester, dat heeft u goed gezegd; maar als men de naaste moet liefhebben als zichzelf, doet zich de vraag voor, wie dan eigenlijk mijn naaste is.'
[22] IK zei: ' Allereerst ieder mens die op een of andere wijze jouw hulp nodig heeft, en ten tweede ook iedere vreemde, ook al is het een heiden van het andere eind van de wereld. Maar Ik zal jullie een gelijkenis geven, dan kunnen jullie beoordelen wie nu precies jullie naaste is.'
[23] Daarop vertelde Ik hun allen de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan en vroeg toen aan de vragensteller: 'Wie was nu de naaste van de half doodgeslagen man?'
[24] HIJ zei: 'Die hem hielp!'
[25] IK zei: 'Goed, ga dan heen en doe desgelijks, dan zul je God een zeer welkom en waar offer brengen, dat beter zal zijn dan jullie brand en slachtoffers! ,
[26] Daarop zei geen van de verklede Farizeeën meer iets; maar alle anderen prezen God dat Hij een mens die wijsheid gegeven had.
«« 206 / 248 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.