De beschouwingen van de Heer over Jeruzalem en de eindtijd van de aarde. Het duizendjarige rijk en het gericht door het vuur.

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)

«« 207 / 248 »»
[1] Ik richtte Mij nu helemaal op en ging met de leerlingen wat verderop. Daar waren ter wille van het mooie uitzicht een aantal banken en andersoortige zitplaatsen gemaakt. Op die plaats stond Ik stil en ging zitten. Van daaruit overzag men Jeruzalem het best.
[2] De leerlingen keken naar de mooie stad en JOHANNES zei weemoedig tegen Mij: 'Heer, mijn liefde, is het niet eeuwig zonde van deze stad dat zij volgens Uw voorspelling al binnenkort zo jammerlijk verwoest zal worden?'
[3] IK zei: 'Geliefde Johannes, je hebt hier op deze plaats een heel steekhoudende opmerking gemaakt, en ook Ik krijg er tranen van in Mijn ogen. Maar wat kan er verder nog aan gedaan worden?! Kijk, om ter wille van het behoud van deze muren alle inwoners door een engel des verderfs te laten doden, zou zeker niet erg wijs zijn, maar erg betreurenswaardig; want er leven nu immers nog verscheidene duizenden mensen binnen deze muren die in de loop van de tijd toch nog in Mij zullen geloven! En kijk eens naar die ongeveer zeventig man, en al die tollenaars en die verklede Farizeeën en schriftgeleerden; die zullen reeds vandaag al helemaal in Mij geloven, en zo zijn er ook nog heel veel onder het volk die hierna nog bekeerd worden. Daarom moet deze plaats ook zolang gespaard blijven voor elk te groot uitvallend gericht. Maar wanneer alle goede visjes uit deze vijver gehaald zullen zijn, en daarin alleen nog adders en weerzinwekkende kikvorsen rond zullen zwemmen, dan zal het moment aanbreken om dat ellendige moeras door vuur en aardbeving te dempen.
[4] O, kijk nu eens naar deze hele omgeving! Hoe zag die er tienmaal duizend maal duizend jaar geleden uit?! Toen was er nog heel weinig vaste grond, en er was nog geen spoor van al deze bergen en dalen, die nu zo weelderig begroeid zijn. Pas door latere, vele duizenden jaren durende, voor jullie verstand onvoorstelbaar grootse en vrijwel over de hele aarde woedende vuuruitbarstingen is langzaam maar zeker de aarde aan deze vorm gekomen.
[5] En kijk, net als de natuurlijke vorming van de aarde, gaat ook de geestelijke vorming van de mens vooruit! Nu zijn de harten van de mensen nog allemaal vol woedende stormen en wild uitbrekend vuur. De wildste hartstochten laaien op en verwoesten alles in en boven zich. Maar dat komt wel in orde, -want er zal een tijd komen waarin al die hartstochten zullen veranderen in rustige en vruchtbare bodem, en pas dan zal het volkomen licht en vreugdevol bij de mensen worden! Maar er zal altijd een geringer aantal waarachtige, goede en zuivere mensen zijn, dan mensen die zich steeds min of meer door hun wereldse hartstochten laten beheersen.
[6] Die betere tijd zal duizend en meer jaren duren en zal lijken op de tegenwoordige gesteldheid van de aarde, die nu, door slechts weinig stormen belaagd, zich in een periode van zekere rust en orde vol weelderige, vruchtbare velden bevindt, maar daarnaast toch veel meer onvruchtbare en stormachtige woestenijen telt dan rustige en vruchtbare landen, afgezien van de grote oceaan.
[7] Maar na die meer dan duizend jaar durende tijd zal de aarde opnieuw een grote vuurproef moeten doorstaan. In die tijd zullen de bergen op deze aarde ook vlak en vruchtbaar land worden, en de zee zal grote delen van het dode land dat nog in haar diepten begraven ligt terug moeten geven, en de betere mensen zullen het in bezit nemen en in korte tijd tot een paradijs omvormen. Daar zal dan voor altijd, tot aan de volledige ontbinding van de hele aarde, de ware vrede heersen en de dood nooit of te nimmer enig recht meer hebben.
[8] Maar zoals de bergen van de aarde eens vlak land zullen worden, zo zullen ook de mensen hun hoogmoed door harde beproevingen helemaal moeten afleggen, omdat het anders op aarde bij de mensen nooit tot ware, innerlijke vrede zou komen. Want oorlog komt alleen maar voort uit de hoogmoed van de mensen; als de hoogmoed verdwijnt dan verdwijnen ook afgunst, nijd, gierigheid, haat, ontevredenheid en daarmee alle twist, ruzie, strijd en oorlog.
[9] En zo zal deze nu zo wereldberoemde en bijna oudste stad, voor de muren waarvan de grote koning van Salem reeds de basis heeft gelegd, en die nu een hoge hoogmoedsberg is, moreel en materieel erg vernederd en tot vlak land verlaagd worden. Het zal met haar gaan zoals met een oude, hoge ceder, die, omdat hij dor, vermolmd en dood is, tijdens een storm afbreekt van zijn rotte wortels en dan door de houthakkers in stukken wordt gezaagd, met de bijl gekloofd en in het vuur wordt verbrand.
[10] Bij de boom was zijn natuur de oorzaak, bij de mens is het echter zijn kwade wil, die ook de meest wijze wet niet wil opvolgen, zoals eens de Hanochieten door hun tomeloze ongehoorzaamheid de zondvloed over zich gebracht hebben, waarin zij allen kwalijk omgekomen zijn. Hoeveel duizenden keren zijn zij door Mij via een aantal zieners gewaarschuwd om de bergen met rust te laten! Maar niemand van hen lette daarop. Zij aten, dronken, zwelgden en zondigden op alle mogelijke manieren, zij vrijden en hielden grote huwelijksfeesten tot de vloed van alle kanten over hen heen viel en hen allen verdronk. Zo zal het hier ook gaan.
[11] Dit meer dan hoogmoedige slangengebroed zal zich mettertijd in zijn blindheid en machtswaan boven de Romeinen verheffen en hen uit dit land willen verdrijven. En dat zal hun einde zijn. De veldheer, en later tevens keizer, is al geboren die deze stad en haar volk de genadeslag zal geven. ..
[12] En tegen het einde van de tijd van deze aardse bevolking -en dus niet van deze aarde -zal het precies zo gaan: De mensen zullen in die tijd weliswaar geen bergen tot hun -diepste fundamenten afgraven, zoals de goud en edelstenen zoekende Hanochieten dat gedaan hebben, ook zullen zij geen Romeinen meer tegen zich in het harnas kunnen jagen; maar zij zullen door allerlei machines, door de kracht van het vuur aangedreven, beginnen om via ongelooflijk diepe schachten en gaten in het binnenste van de aarde te dringen, waardoor zeer brandbare gassen in grote massa's naar de oppervlakte van de aarde zullen komen. En als de atmosfeer te veel met zulke gassen verzadigd zal zijn, zullen deze vrijwel rondom de hele aarde ontvlammen en alles tot as verbranden. Slechts weinig mensen zullen daarbij in leven blijven. Maar die over zullen blijven, zullen dan ook echte mensen zijn. Die zullen dan werkelijk een geheel vernieuwde aarde bewonen, en jullie en velen die na jullie komen en in Mijn naam gewekt worden, zullen hun leraars en leiders zijn.
[13] Pas dan zal Mijn rijk geheel over deze aarde verbreid zijn, en de mensen van de zon zullen met Mijn kinderen van deze vernieuwde aarde een volledig gelijkberechtigde gemeenschap vormen en opgroeien in de liefde van Mijn ware kinderen.
[14] Maar houd dat wat Ik jullie nu gezegd heb, voor je; want in deze tijd zou het niemand enige zegen brengen als hij dat allemaal ook precies zou weten. Op het juiste moment zal Ik het Zelfde mensen, zodra zij diepere dingen verdragen kunnen, uitvoerig meedelen. Hebben jullie nu allemaal alles goed begrepen?'
[15] JOHANNES zei: 'Heer, Mijn enige liefde, dat heb ik goed begrepen; want U heeft het weer eens heel duidelijk gezegd, en daarom kon ik U ook heel goed volgen! Of de andere broeders het allemaal ook zo begrepen hebben, zullen zij natuurlijk zelf het beste weten! ,
[16] Toen zeiden ALLEN behalve Judas, dat ook zij alles heel goed hadden begrepen.
[17] Alleen deze leerling zei (JUDAS): 'Heer, ik begrijp niet alles!'
[18] IK zei: 'Als het de andere broeders duidelijk is en jou niet, terwijl jij je nog altijd het meest laat voorstaan op je verstand, ga dan naar de broeders, dan zullen zij je het onbegrepene wel begrijpelijk maken! Deemoed begrijpt alles eerder dan starre, eigenzinnige hoogmoed, die, als je daar nog langer aan toegeeft, je duivel, je rechter en je dood zal zijn. Wat heb jij meer dan alle anderen, dat je je daar zo op kunt laten voorstaan?! Verdeemoedig jezelf opdat je de strikken van de satan zult kunnen ontlopen!'
[19] Toen draaide JUDAS zich om en ging naar Nathanaël, waarmee hij nog het beste kon opschieten, en vroeg hem het een en ander wat hij voordien niet begrepen had, en Nathanaël legde het hem uit. En toen dan ook deze leerling zo ongeveer begreep wat Ik daarvoor aan de leerlingen voorspelde, deed hij of hij in slaap viel en vroeg niets meer.
[20] Een van de joodse Grieken, die ook bij Mij waren, vond echter dat het misschien toch geen kwaad kon als men de andere joden er ook iets over zou vertellen.
[21] IK zei: 'Wat eventueel nodig is, zullen zij nog wel te rechter tijd ervaren; alles hoeven zij echter beslist niet te weten. - Maar daar komt onze Lazarus. We wachten hem hier op! Hij heeft veel met de verklede tempeldienaren besproken en nu zullen we zien wat hij ons te zeggen heeft.'
«« 207 / 248 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.