Het weerwoord van de Farizeeër

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)

«« 224 / 248 »»
[1] Na deze repliek van Mij wist de schriftgeleerde niet wat hij daarop antwoorden zou; want aan de ene kant voelde hij zich te veel geraakt, en aan de andere kant juichte het volk luid over deze geweldige woorden die Ik sprak over Mijn recht. En zo stonden nu de zeven tempeldienaren als aan de grond genageld, en niet een was in staat een verstandig woord tegen Mij in te brengen. Bovendien waren zij inwendig ook erg kwaad op Mij geworden omdat Ik hun zonder enige consideratie de volle waarheid in hun gezicht had gezegd.
[2] Maar na een poosje beheerste DE FARIZEEËR zich weer en zei: 'Maar Heer en Meester, wat u ons daar nu zegt, wisten wij allang! Dat we niet anders konden handelen, zult U ook wel kunnen begrijpen! Dat alles en nog meer had u ons kunnen vertellen zonder dat wij ons daar druk over gemaakt zouden hebben, -maar dan wel op een andere manier! Maar U vertelt dit alles alsof wijzelf de laatste boeken van Mozes verworpen -, en alsof wij de profeten gestenigd zouden hebben! Als U Zelf ook lichamelijk persoonlijk bij ons geweest was, dan zou het nooit zo ver gekomen zijn; nu bent U opeens gekomen en nu is dan ook alles helemaal fout, -en dat kunnen we toch niet allemaal van vandaag op morgen veranderen! Wat kunnen wij met z'n zevenen tegen vijfduizend soortgenoten?!
[3] Wij zullen zelf voortaan in de tempel niet veel te doen hebben; maar het is dan toch ook niet alleen onze schuld dat de zaken er zo slecht voorstaan. Zeg ons, wat kunnen we dan ten opzichte van de tempel anders doen dan hem op een goede manier de rug toekeren? Want als we morgen beginnen over Uw ware en goede zaak te spreken, dan worden we morgen gestenigd, en daardoor zou Uw zaak niets gewonnen hebben; als we echter , zoals de Romein voorgesteld heeft, onder een of ander voorwendsel Jeruzalem en zijn valse leer voor altijd de rug toekeren, dan geloof ik dat wij, door tevens Uw leer aan te nemen, alles doen wat wij in onze huidige toestand als zwakke sterfelijke mensen maar doen kunnen, en meer kunt U zelfs als God niet van ons verlangen! Geef ons Uw almachtige wil, dan zullen we snel met de tempel afgerekend hebben! Maar dat U ons, terwijl wij in U willen geloven, onbeschrijfelijk slecht, vals en boosaardig noemt, vind ik in ieder geval niet erg prijzenswaardig!'
[4] IK zei: 'Beste mensen, voor de blinden kun je moeilijk iets opschrijven en voor de doven is het kwaad preken! Als Ik je jullie zaak, die ook nog sterk aan jullie persoon hangt, ter verbetering voor ogen stel, doel Ik dan op jullie persoonlijk?! Wat Ik weergeef is de geest van jullie tempelwerk, en die gaat niet alleen jullie, maar alle joden aan.
[5] De waarheid is de zon van de geest, en die moet zuiver en zonder hoffelijkheids wolken alle mensen beschijnen! De beschenen wolk is echter geen zon, en dwaze hoffelijkheid is hetzelfde als een gepolijste leugen, die niemand tot het ware heil van zijn ziel kan brengen. Daarom moet iedereen openlijk de waarheid spreken wil het nut hebben; want met een halve waarheid is niemand gediend! Bij Mij is geen terughoudendheid en geen consideratie, maar alleen liefde en licht! En zou Ik niet zo waarachtig zijn als Ik ben, waar zou dan de hemel zijn en deze aarde, en waar en wat zouden jullie mensen zijn?! Maar Ik ben niet gekomen om de mensen te vleien, maar om hun de waarheid te leren en hun door de waarheid het eeuwige leven te geven. En daar kun je geen terughoudendheid en consideratie gebruiken. -Bedenk dat eerst en zeg dan pas of Ik hard tegen jullie was!'
[6] DE FARIZEEËR zei: 'Ja, U heeft wel helemaal gelijk, en de mensen zijn Uw liefde niet waard en kunnen U van nu af aan niet genoeg danken dat U in het vlees gekomen bent om hun het ware licht te geven en hun de ware weg naar het eeuwige leven te wijzen. Maar één ding is er toch door ons mensen ten opzichte van U op te merken, en dat is het volgende: U bent zo, als deze keer, nog nooit bij de mensen geweest om hen te leren Uw wil en hun bestemming te onderkennen. Steeds waren het zeer ervaren en geestdriftige mensen - profeten genaamd - die beweerden door Uw geest gegrepen te zijn; en niet zij hebben gesproken, maar Uw geest door hun mond. Zij deden ter bekrachtiging van hun verklaringen ook tekenen, vaak van de meest buitengewone aard zoals men in de boeken leest; maar zij waren toch mensen en moesten sterven, hoewel zij heel vaak over het eeuwige leven spraken en schreven. Zelfs Mozes was daarvan niet uitgezonderd. Alleen van de unieke Elia zegt de Schrift, dat hij in een vurige wagen naar de hemel is opgevaren en alleen zijn mantel achterliet voor zijn leerling Elisa. Deze geschiedenis is echter toch wat ongeloofwaardig en kan niet als norm dienen, omdat men zoiets nooit daarvoor en ook nooit daarna bij welke grote wijze dan ook heeft meegemaakt.
[7] Maar omdat al deze profeten gestorven zijn en geen mens na hun dood meer iets van hen te weten kon komen, begonnen de mensen er langzamerhand steeds meer aan te twijfelen of er na de lichamelijke dood nog een voortleven van de ziel bestaat, en tenslotte maakten zij voor zichzelf een gemakkelijker levensnorm dan degene die de profeten ingevoerd en voorgeschreven hadden.
[8] Wanneer er dan weer een profeet onder het volk opstond en te kennen gaf dat God door hem sprak, dan werd men alleen maar geërgerd over zo iemand en zei men tegen hem: 'Bewijs eerst maar eens dat je net zo onsterfelijk bent als Elia! ' of 'Roep de reeds lang gestorven vaders en profeten, opdat wij ze zien en zij ons in levende lijve getuigen -ten eerste, dat er werkelijk een leven na de dood is en hoe, en ten tweede, dat jij een echte profeet bent! Als je ons dit bewijs niet kunt geven, geloven we jou net zo min als we nu en in de toekomst de oude profeten geloofd hebben en ooit geloven zullen; want zij zijn gestorven zoals ook jij zult sterven, en niemand heeft na hun dood ooit meer iets van hen gehoord. We hebben wel hun geschriften bewaard, maar die zijn door de nooit verzadigbare aarde verslonden. Wat hebben we echter aan hun geschriften vollessen over het eeuwige leven, als zij als leraren ons na hun dood niet het overtuigend bewijs kunnen leveren dat hun leer waar is?!'
[9] Kijk, Heer en Meester, zo zijn de mensen in de loop van de tijd gaan denken en handelen, en ze hebben de profeten ook gedood, wat meestal gebeurde als deze niet ophielden hun allerlei straffen van God te voorspellen! Waarom is het dan niet toegestaan dat een gestorven profeet af en toe weer op deze aarde komt en door zijn verschijnen getuigt van wat hij tijdens zijn aardse leven geleerd heeft? En waarom wordt het ongeloof van de mensen hun steeds als schuld aangerekend?
[10] Als er maar één keer eens iemand kwam - natuurlijk wel op een manier dat men hem zou moeten herkennen als degene die hij op aarde lichamelijk was, dan zou dat het geloof bevestigen, en de mensen zouden dan ook beslist volgens zijn leer leven. Maar voor zover wij weten is dat nog nooit voorgekomen, en daarom is het ook heel natuurlijk dat de mensen wantrouwig en ongelovig worden. Dat thans en al heel lang de tempel vrijwel helemaal antimozaïsch is geworden, vindt zijn oorzaak voornamelijk in dat wat ik gezegd heb, en komt ook omdat de van ons afgescheiden Sadduceeërs heel openlijk aan geen onsterfelijkheid van de ziel meer geloven. En wie kan hun strikt genomen redelijkerwijs ongelijk geven? En daarom zijn de tempeldienaren dan eigenlijk niet helemaal alleen schuldig aan de slechtheid die nu in de tempel heerst, maar het steeds maar niet kunnen bewijzen van het leven na de lichamelijke dood. Ontbreken daarvoor sterke en overtuigende bewijzen, dan verdwijnt ook vanzelf het geloof in een god; en ook al gelooft men nog aan het bestaan van God, dan heeft men toch geen juiste achting en liefde voor Hem en beschouwt men de geboden die Hij aan de mensen gegeven heeft, als een menselijk bedenksel dat in een bepaalde tijd en voor de in die tijd geldende menselijke levensverhoudingen heel goed kon zijn, maar voor de tegenwoordige tijd nauwelijks meer te gebruiken is. Dat zeg ik niet om ons en de tempel eventueel goed te willen praten; maar het is toch geen onwaarheid dat het zo was en nu ook nog zo is.
[11] U, Heer en Meester, toegerust met de volheid van Gods geest, bent voor ons nu natuurlijk wel het sterkste bewijs, en borg voor een eeuwig leven van de ziel na de dood; maar buiten ons zijn er nog talloos vele mensen die dit overduidelijke bewijs altijd zullen missen. Kan het hun dan als schuld aangerekend worden als zij niet in een eeuwig leven na de lichamelijke dood geloven, en eventueel de zon of het vuur als god aanbidden? Zou het dan niet mogelijk zijn, dat in ieder geval de gestorven ouders naar hun kinderen zouden gaan om hun te vertellen wat hun na het verlaten van het lichaam te wachten staat, wat de ziel is, en hoe zij er uitziet?
[12] Maar zoiets gebeurt niet, en daarom is dan alles wat over het hiernamaals gezegd wordt een soort fabel, waaraan alleen een zwakzinnig mens geloven kan, maar die een dieper denkend mens nooit volledig als waarheid kan aanvaarden! En wij priesters verrichten zelfs iets goeds als wij het volk zo dom mogelijk houden en het met veel bombarie en ernst van alles wijsmaken wat duidt op een hiernamaals. Want als wij het volk net zo wijs zouden maken als wij zijn, zou het gauw afgelopen zijn met het jodendom, en de mensen zouden zich al gauw in een afgrijselijke toestand bevinden.
[13] Alleen wij priesters houden het volk in toom en moedigen het aan om de aarde vlijtig te bewerken en gewetensvol de tiende aan ons te geven, -en daar is het tevreden mee. Maar die tevredenheid is natuurlijk gauw verdwenen wanneer ongevraagde profeten ieder moment bij het volk verschijnen en het tegen ons opruien. Daarmee bedoel ik U niet, Heer en Meester, omdat U geen profeet, maar de Heer Zelfbent; alleen die profeten bedoel ik zoals ik dat eerder heb aangegeven.
[14] Heb ik nu goed gesproken en ons geloof, zoals het is, naar waarheid belicht of niet? Iedereen die het beter en waarachtiger kan uitleggen zal ik zeer dankbaar zijn; want het is beslist geen grapje altijd aan de dood en aan de zekere en eeuwige vernietiging te moeten denken, waarvan men nergens ter wereld het tegenbewijs kan vinden. Want alles sterft en vergaat en komt niet terug. Zelfs steen verweert en lost zich in vluchtig stof op waaruit geen harde steen meer ontstaat, zoals ook geen mens ooit meer uit het graf zal opstaan op de een of andere jongste dag, hoewel wij dat aan het volk moeten leren! - Ik heb gesproken.'
«« 224 / 248 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.