Judas Iskariot (Ev.Joh. 6,71)

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)

«« 47 / 248 »»
[1] Daarmee bedoelde Ik duidelijk Judas Iskariot, omdat Ik al vanaf het begin onderkende welke mentaliteit hij had. (Joh. 6, 71) Maar toch was hij erg geestdriftig, altijd druk bezig en kon goed spreken en de leer uiteenzetten, en daarom werd hij dan ook vanwege het goede en niet vanwege het slechte door Mij als aankomende zendbode met de andere elf uitgekozen. Omdat hij echter als zodanig door zijn serieuze ijver en door zijn welbespraaktheid in dezelfde tijd meer tot stand bracht dan de andere elf bij elkaar, begon hij zich ook veel te verbeelden.
[2] Maar toen zijn hoogmoed veel tegenstand ondervond, begon er langzaam maar zeker een heimelijke wrok in hem te knagen waardoor hij van dag tot dag geslotener werd, en hij begon de andere leerlingen scherp in het oog te houden om hen ergens op te kunnen betrappen en ze dan bij Mij ter verantwoording te roepen. Maar omdat zoiets niet gebeurde, wat zijn wrok had kunnen verminderen, werd hij heimelijk steeds verbitterder en zocht hij steeds ijveriger naar een gelegenheid om zijn broeders een keer in verlegenheid te brengen; vaak zon hij op een passend middel.
[3] Hij was een gierig en geldzuchtig mens, en omschreef zelf vaak heel welsprekend het bezit van geld als iets zeer noodzakelijks voor het aardse leven, omdat de wereldheersers het nu eenmaal ingevoerd hadden ter vergemakkelijking van de moeizame ruilhandel.
[4] Ook zei hij eens tegen de wijze Nathanaël, waarmee hij nog het meeste sprak, dat het heel begrijpelijk was dat Ik kennelijk voor het aardse leven geen geld nodig had, want als je over goddelijke almacht beschikte dan kon je overal zonder geld rondkomen. Maar mensen zonder dit vermogen en zonder het geluk dat ze leerlingen van Mij waren, moesten voor het aardse levensonderhoud net zo goed en noodzakelijk geld hebben als de keizer zelf om zijn soldaten en andere staatsdienaren te betalen.
[5] Nathanaël toonde hem wel steeds aan dat het geld toch een groot kwaad onder de mensen was, hoewel het net als ieder aards bezit in de hand van een rechtvaardige ook de oorzaak van veel goeds kon zijn. Het kwade ervan zou echter altijd zijn dat het de begeerte van de mensen ernaar erg zou wekken en dat het de voornaamste oorzaak zou zijn van allerlei zonden en misdaden, zowel in het klein als in het groot.
[6] Onze Judas Iskariot was het daar weliswaar mee eens, maar hij verklaarde toch het geld voor een noodzakelijk kwaad, zoals ook het lichaam voor de ziel een noodzakelijk kwaad was. Als de ziel het lichaam echter wijs gebruikte, dan was het lichaam voor haar ook een tempel van het geluk en haar enige weg om tot het eeuwige leven te komen en het ware kindschap van God te bereiken.
[7] Zo wist hij door zijn welbespraaktheid overal een rechtvaardiging voor te vinden, en het was moeilijk met hem te redetwisten. Hij bracht het met zijn spitsvondige drogredenen zo ver, dat hij net als de Spartanen en Kretenzers diefstal zelfs als een in noodgevallen rechtvaardige zaak voorstelde en Mozes van zwakzinnigheid beschuldigde omdat hij iedere diefstal zonder meer als zondig betitelde. Hij bedacht echter niet dat geoorloofde, en zelfs noodzakelijke diefstal de mensen mettertijd tot grote traagheid verleid zou hebben, en dat niemand ook maar gewerkt of gespaard zou hebben als hij geweten had dat zijn eventuele voorraad al gauw verraden en hem direct door de noodlijdenden afgenomen zou worden. Hoe zou het er dan echter met de naastenliefde en met de kennis van God uitzien als dit gebruik bij de mensen wettelijk zou worden toegestaan?!
[8] Nathanaël liet Judas wel zien dat zijn rechtvaardiging van de diefstal zich niet liet rijmen met zijn zeer economische streven en dat de geoorloofde diefstal iedere spaarzaamheid, hoe terecht ook, teniet deed. Maar dan verborg hij zich weer achter zijn spitsvondigheden, en daarom was er met hem niets aan te vangen. Alleen wanneer Ik hem een terechtwijzing gaf, liet hij een tijdje zijn ideeën varen en gaf zich heimelijk over aan betere beschouwingen. Daarom gaf Ik hem in de school ook nog deze zet, die hij best begreep, terwijl de andere leerlingen slechts een vermoeden hadden maar toch niet bepaald met de vinger naar hem konden wijzen, want dat wilde Ik ook niet, hoewel Ik wist wat hij nog allemaal zou doen; want voor hem moest ook zijn maat vol worden, en hij moest er tenslotte in zichzelf helemaal van overtuigd zijn dat zijn hele aardse handelwijze door en door slecht was en een afschrikwekkend voorbeeld voor alle mensen, want anders zou er voor zijn zielook aan gene zijde geen verbetering mogelijk geweest zijn.
[9] Ik vermeld hier het karakter van deze leerling om begrijpelijker te maken waarom Ik hem dit keer een duivel noemde; want ongemerkt was hij degene die het meeste bezwaar had tegen de toespraak die Ik in de school hield en waaraan zich zo velen ergerden, zodat zij zich van Mij afkeerden; want bij zichzelf had hij al allerlei besluiten genomen waarin zij een rol speelden en daarom ergerde hij zich ook heimelijk het meest. ja, hij merkte zelfs zachtjes tegen Nathanaël op dat Ik Mij in het huis van Petrus heel scherp uitgelaten had over het kwaad van de ergernis, maar nu Zelf zo velen groen van ergernis liet worden, en hoe dat nu samen kon gaan met Mijn leer.
[10] Nathanaël zei evenwel, dat Ik toen voornamelijk over het kwade van de ergernis bij kleine kinderen gesproken had.
[11] Maar onze sofist wist ook daar wat tegenin te brengen, en toen Ik omstreeks het vierde uur 's namiddags met de leerlingen de school verliet en weer naar onze goede herberg ging, ging Judas Iskariot niet mee, maar hij ging naar de stad naar een paar kennissen, waar veel over Mijn onbegrepen toespraak gesproken werd. Daar liet hij zich echter weer als Mijn leerling en als een goed spreker kennen en hij maakte door allerlei oratorische kunstgrepen Mijn toespraak voor hen acceptabeler, al was het niet in het juiste licht. Wij zagen hem zeven dagen lang niet, gedurende welke tijd wij ons in en om Kapérnaum ophielden. Maar toen kwam hij weer bij ons.
«« 47 / 248 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.