Over vasten en boete doen. De gelijkenis van de Farizeeër en de tollenaar (Ev.Luc. 18,9-14)

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)

«« 51 / 248 »»
[1] De vis smaakte goed en de wijn niet minder. Ik zelf at en dronk flink, zodat het een paar Joodse Grieken opviel dat Ik als mens die helemaal van de geest van God doordrongen was, net zoveel eten en drinken kon als elk ander mens.
[2] Omdat Ik dat wel merkte, zei IK: 'Het lichaam heeft het zijne nodig en de geest ook het zijne; wij zijn nu echter onze ledematen verschuldigd om ze goed te sterken, en daarna zullen we de geest niet vergeten.
[3] Laat niemand denken dat Hij God een goede dienst bewijst door te vasten en voor zijn begane zonden in haren kleding voor het oog van de hele wereld boete te doen, -maar alleen diegene is God welgevallig, die dankbaar eet en drinkt wat God hem schenkt om daardoor zijn aardse krachten sterk te maken voor nuttig werk waardoor hij zichzelf en zijn naaste zoveel mogelijk kan helpen, en die, als hij enige zonde beging, deze als zodanig kent, berouwt, verafschuwt, niet meer begaat en zich zo waarachtig verbetert.
[4] Br zijn er evenwel jammer genoeg velen die tijdens hun leven alleen maar eten en drinken. Zij zorgen alleen voor hun buik en voor hun huid. Naastenliefde is hun vreemd, en voor een arm mens spuwen zij op de grond en zij laten hem niet aan hun huisdeur komen. Hun buik die altijd gevuld is, laat hun nooit de pijn van honger of dorst voelen. Dat zijn echte zwelgers, smulpapen en zatlappen, die daardoor met hun lichaam altijd klaar staan voor allerlei geilheid, ontucht, hoererij en echtbreuk. Dat is dan vraatzucht en zwelgerij waarmee niemand ooit in het rijk van God zal binnengaan.
[5] Zo staat het ook met al die huichelaars die vasten en in haren kleren boete doen en voor hun zonden aanzienlijke offers aan de tempel geven om door het volk als rechtvaardigen aangezien en geprezen te worden, maar die dan zelf ieder mens met de nek aanzien, als een vermeende zondaar verachten en al van verre met een boog om hem heenlopen omdat zij niet konden zien dat hij gevast, in haren kleren boete gedaan en aan de tempel geofferd had.
[6] Ik zeg jullie echter: Zulke mensen zijn eveneens een gruwel voor God; want hun hart is verhard, evenals hun geest en hun verstand. Zij veroordelen hun naasten zonder enige toegeeflijkheid en clementie, ze vegen voor de deur van hun buurman en zien de grote hoop vuiligheid niet voor hun eigen voorportaal. O waarlijk Ik zeg jullie: Zoals deze tempelheiligen en - rechtvaardigen nu meten, zo zullen zij aan gene zijde op hun beurt ook gemeten worden!
[7] Ik zeg jullie: Wie hier oordeelt, zal ook aan gene zijde geoordeeld worden; wie echter niemand oordeelt behalve zichzelf, zal ook aan gene zijde niet geoordeeld worden, maar direct opgenomen worden in Mijn rijk!
[8] Ik zal jullie hier echter in een beeld de enige manier tonen waarop menselijke zelfrechtvaardiging zuiver en deugdelijk is voor God. Luister dus! (Luc.18,9)
[9] Er gingen twee mensen op naar de tempel, de één een rijke maar overigens streng volgens de wet levende jood, en de ander een tollenaar. (Luc.18, 10) Toen de Jood in de tempel kwam, ging hij vlak voor het altaar staan en zei hardop:'O God, ik dank u hier voor Uw altaar dat ik niet ben zoals vele anderen! (Luc.18,11) Want U, o Heer, Heer, heeft mij de goede en vaste wil gegeven en ook alle andere aardse goederen daarbij , die het mij alleen mogelijk maakten al Uw geboden volledig op te volgen; en hoe goed doet het nu mijn zielom, nu mijn dagen ten einde lopen, geheel rechtvaardig voor U te staan!'(Luc.18, 12) Nadat hij nog een aantal van zijn rechtvaardige en dus naar de wet goede handelingen zo aan God had voorgedragen, legde hij een groot offer op het altaar en ging vervolgens uiterst tevreden met zichzelf, en met het beste geweten van de wereld, de tempel uit en naar huis, waar zijn strenge huistucht maakte dat niemand van zijn personeel erg blij met hem was, omdat zijn reine geweten, zijn strenge zin voor orde en zijn wettische rechtvaardigheid niets dan louter zonden en fouten bij hen ontdekten.
[10] Onze zondige tollenaar echter trok zich in de tempel berouwvol in zichzelf terug, bleef helemaal achteraan staan, en durfde zijn ogen niet op te slaan naar het altaar, terwijl hij bij zichzelf zei:'O Heer, rechtvaardige, heilige en almachtige God, ik ben een te groot zondaar en daarom helemaal niet waardig mijn ogen naar Uw heiligdom op te slaan; ziet U mij echter toch genadig en barmhartig aan!' (Luc.18,13)
[11] Wel, wat denken jullie, wie van die twee mensen kwam er gerechtvaardigd uit de tempel?'
[12] De joodse Grieken zagen elkaar aan en wisten niet erg goed wat ze Mij voor antwoord moesten geven; want niemand kon in hun ogen toch rechtvaardiger zijn dan de jood die de wet tot in de puntjes vervulde. De zondige tollenaar kon naar hun mening zeker niet meer gerechtvaardigd de tempel verlaten dan de genoemde Jood!
[13] Maar IK zei tegen hen: 'Jullie vergissen je in je oordeel! De Jood ging helemaal niet gerechtvaardigd uit de tempel; want hij prees zichzelf luid voor al het volk, trok aller ogen, oren, lof en bewondering naar zich toe en beloonde zich op deze wijze zelf. Is zo 'n gevoel van eigenwaarde echter ook niet een heel erge soort van hoogmoed?! De vruchten daarvan zijn uiteindelijk haat en verachting en een voortdurende vervolging van allen die hij niet als gelijkwaardig erkent en beoordeelt. Is zo'n mens dan wel een gerechtvaardigde voor God? O, beslist niet! Hij staat er nog erg ver vanaf!
[14] Maar de tollenaar is een gerechtvaardigde voor God; want hij is vol deemoed en vindt zichzelf veel slechter dan de andere mensen. Hij haat en veracht niemand en is blij dat men hem niet nog meer veracht en ontwijkt dan toch al het geval is. -Wel, wat zeggen jullie? Heb Ik goed geoordeeld?' (Luc.18 ,14)
[15] Toen zeiden ALLEN: 'O Heer, U alleen heeft in alle dingen gelijk, en wij allen zijn duistere en zondige mensen. Ons oordeel is daarom net zoals wij zelf zijn. O, dat was een volkomen juist beeld, want vaak waren wij in de gelegenheid zulke rechtvaardigen gade te slaan, die zich zo blank als een lelie wisten voor te doen, en men kon ook niet zeggen dat zij huichelden in de tempel want zij hielden zich bijzonder gewetensvol aan alle wetten. Maar juist daarom waren zij toch heel onverteerbare mensen; want zij hielden de wet niet omdat zij daarin de wil en de orde van God herkend hadden, maar zij deden alsof de wet hun werk was, om als streng wettische mensen des te meer invloed te kunnen uitoefenen op hun bedienden en huisgenoten en des te beter hun fouten en ondeugden te kunnen laken. Omdat wij veel van zulke waarnemingen hebben kunnen doen, zien wij nu ook des te meer de grote waarheid in van Uw gegeven beeld en danken wij U, o Heer, voor deze les die zoveel waarheid bevat.'
[16] IK zei: 'Nu dan, wees niet kleinmoedig, en eet en drink als jullie nog zin hebben! Ik Zelf zal van deze vis nog wat nemen.'
[17] Toen namen allen nog van de vis en lieten zich ook de wijn heel goed smaken.
«« 51 / 248 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.