De oorzaak van de vrees voor de dood

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)

«« 68 / 248 »»
[1] (DE HEER:) 'Dat mensen zoals jij het echter tot nu toe niet tot een bepaald bewustzijn over het voortleven van de ziel na de lichamelijke dood hebben kunnen brengen, daarvan heb Ik je de oorzaak reeds laten zien, en je zult die ook ingezien hebben; maar de vrees voor de lichamelijke dood ligt eigenlijk niet zozeer in het je niet bewust zijn van het leven van je ziel na het afvallen van je lichaam, dan veeleer in je liefde voor de wereld en in je eigenliefde. Door deze beide soorten liefde wordt je ziel steeds verder met haar vlees vermengd, en het gevolg daarvan is dat zij zich juist daardoor het gevoel van sterven, vergaan en eindigen steeds meer eigen maakt en ten prooi valt aan allerlei angst en vrees.
[2] Kijk, de oervaders van de mensen van deze aarde hadden geen angst voor de lichamelijke dood, maar vaak slechts een verlangen om bevrijd te worden van het gebrekkig geworden lichaam! Zij werden door hun voor God welgevallige levenswandel van tijd tot tijd helderziende zodat zij in het hiernamaals konden zien en daardoor kregen zij een duidelijk en waarachtig bewustzijn over het leven van de ziel na het scheiden van het lichaam.
[3] Maar in deze tijd is toch bijna ieder geloof aan God bij de mensen uitgeblust! Waar zou bij de mensen het heldere bewustzijn van het leven der ziel na de lichamelijke dood nog vandaan moeten komen?!
[4] Ik zeg je: Als men aan de oorsprong van al het leven al vrijwel algemeen twijfelt, is het helemaal niet verwonderlijk dat men over het verder leven van de eigen ziel na de lichamelijke dood grote twijfels heeft.
[5] Ga maar eens naar de Sadduceeën, dan zul je ontdekken dat zij in de eerste plaats bijzonder materialistische, de wereld en zichzelf boven alles liefhebbende mensen zijn, ten tweede helemaal niet aan een god geloven, en daarom ten derde ook de onsterfelijkheid van de menselijke ziel volledig ontkennen en iedereen voor dwaas uitmaken die ook maar enigszins gelooft aan de onsterfelijkheid van de menselijke ziel, die volgens hen niets anders is dan een waanzinnig fantasiebeeld van een zwakzinnig mens, die dat zelfs door loze praatjes wil bewijzen.
[6] Kijk verder eens naar de echte cynici, leerlingen van de wijsgerige Griek Diogenes! Dat zijn zelfs ware vijanden van het leven, en zij verwensen een of andere kracht die hen zonder hun toestemming in het leven riep. Ze leven weliswaar heel zedelijk en nuchter, en verachten alle luxe, ja zelfs het minste levensgerief. Voor hen is de grootste weldaad de dood, waarachter zij geen leven meer verwachten, maar het totale niets, waar zij erg naar verlangen.
[7] Daarentegen kun je weer in Indië nog heden ten dage mensen vinden die met de zielen van gestorven mensen net zo omgaan als met de levenden, en met hen over allerlei geheime zaken spreken. Deze mensen hebben ook geen greintje angst voor de lichamelijke dood, -integendeel, de sterfdag van een mens is bij hen een ware jubeldag en het ter wereld komen van een kind een echte droevige dag.
[8] Kijk, zo zijn de mensen ten opzichte van jouw vraag heel verschillend! Waar het ene volk vaak erg bang voor is, daarvoor heeft een ander volk, zelfs bij de meest verschillende leren en verwachtingen, niet de minste vrees en angst. De joden zijn echter het meest bang voor de lichamelijke dood, en de reden daarvan is juist hun grote liefde voor de wereld en hun zinnelijke lust. Wie deze zo zorgvuldig koestert als de joden, moet mettertijd al het hogere inzicht verliezen; want niets schaadt het juiste, levende geloofsinzicht zo zeer als juist ontucht, allerlei geilheid en lichamelijke hoererij, die reeds lang bij de joden veel erger algemeen gebruikelijk is dan bij de meest duistere heidenen. Deze zonde verstikt de ziel letterlijk in de modder van het vlees en doodt zelfs het vlees zelf. Als dat zo is, waar moet dan zo'n ziel het heldere levensbewustzijn vandaan halen?!
[9] Nu ben je Mij weliswaar heel aangenaam, en Ik zal te juister tijd wel weer het levensbewustzijn in je zielleggen; maar in je jonge jaren heb je je vleselijke lusten erg gekoesterd, en kijk, juist daar ligt bij jou dan ook voornamelijk de reden waarom je ondanks al je vragen en zoeken tot op heden nog steeds het ware onfeilbare licht niet gevonden hebt! Door je huidige kuisere leven zul je ook weldra tot meer innerlijk levensinzicht komen en dan niet meer zulke vragen stellen als je nu gedaan hebt. -Heb je Mij nu goed begrepen?'
[10] DE WAARD zei: 'O ja, maar al te goed heb ik U begrepen, en ik zeg nu met de Romeinen: Hinc ergo illae lacrimae!* (*daarom dus die tranen) Ja, ja, Heer, Alwetende, mijn jeugdzonden hebben veel van de levenskracht van mijn ziel verbruikt, en nu ik ouder ben geworden, merk ik heel sterk dat ze afgenomen zijn. Het is alleen maar de vraag hoe dat nu weer enigermate te herstellen is.'
[11] IK zei: 'Zolang een mens op deze aarde leeft en een volkomen vitale, ernstige wil heeft, is dat alles nog heel goed mogelijk, waarvan David je een levend en concreet voorbeeld geeft; want ook hij had in een periode, die jullie niet onbekend is, veel gezondigd op het gebied van de lichamelijke lust. Maar hij heeft zich daarna ook op tijd vermand, zondigde uit liefde tot God niet meer en werd daardoor een man naar Gods hart. Want waarlijk, Ik zeg je, dat in de hemel meer vreugde is over één zondaar die zijn zonden als zodanig herkent, ze verafschuwt, er waarachtig berouw over heeft, op een juiste en verstandige wijze boete doet en zich grondig verbetert en niet meer zondigt, dan over negenennegentig rechtvaardigen die nooit hoefden te boeten! Of is het bij de mens ook niet zo dat hij over iets, hoe onbeduidend ook, wat hij verloren en dan gelukkig weergevonden heeft, meer vreugde heeft dan over zijn grote schatten die hij nooit verloren had?! Kijk, zo gaat het ook bij God, en als het niet zo was dan zou je Mij nu in jouw herberg waarlijk niet te gast hebben!
[12] Het is wel waar dat je jeugdzonden jou veel geschaad hebben, zowel je lichaam als daardoor ook je ziel; maar omdat je dat erkend hebt en je helemaal hebt afgewend van de zonde, ben Ik ook bij jou in huis gekomen om je volledig van al je kwalen te genezen.
[13] Waar Ik echter eenmaal ingetrokken ben, is ook de volledige vergeving van alle zonden, en het licht en het eeuwige leven zelf ingetrokken. Ik kan je daarom zeggen dat jouw huis en jou zelf nu een groot heil is overkomen, en de gevolgen zullen je dat beter duidelijk maken dan Ik nu Zelf; want Ik heb je nu de leer en de belofte gegeven, maar pas in de vervulling daarvan zul je de volledige waarheid in jezelf ontdekken.'
«« 68 / 248 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.