Het verzonken land

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)

«« 70 / 248 »»
[1] Toen zei DE WAARD: 'Ik heb nog wel wat; maar ik vind het haast te onbelangrijk om U, o Heer, daarmee lastig te vallen!'
[2] IK zei: 'Zeg het maar, want niets in de wereld is te onbelangrijk voor Mij,
[3] Toen zei DE WAARD: 'Wees dan zo vriendelijk mij aan te horen! Kijk, ik heb behalve deze bezitting nog een grote boerderij niet ver hiervandaan, waar ik mijn beste runderen en schapen houd, en ik heb daar ook een aantal heel trouwe knechten en meiden! Op de grote dierenweide, die helemaal begroeid is met weelderig gras, is een paar maanden geleden een stuk land van ongeveer een kwart morgen zodanig verzakt, dat er nu op die plaats een gat zit waarvan je de diepte niet kunt peilen, en ook niet kunt weten of er niet al gauw nog meer land zal wegzinken.
[4] Een oude man, die tamelijk deskundig is in deze dingen, vroeg mij of de dieren in de buurt van het gat kwamen. En ik zei hem zoals het is, de volle waarheid. Ik liet enige schapen en runderen dicht bij het gat brengen; maar hoe dichter zij bij het grote gat kwamen, des te meer stribbelden ze tegen en toen zij nog maar zo'n tien passen van het gat verwijderd waren, rukten zij zich los en renden weg. Zelfs de geiten zijn niet in de buurt van het gat te krijgen, hoewel zij op de hoogste rotsen heel behaaglijk en onverschrokken plegen rond te klimmen. Toen zei de deskundige man dat dit een zeker teken ervan was dat er nog meer land in de diepte zou verdwijnen. En in deze zaak, die voor mij als grondbezitter toch wel erg onplezierig is, vraag ik dan nu ook aan U wat het te betekenen heeft, wat er nog te verwachten is, en of het euvel toch misschien nog op de een of andere manier verholpen zou kunnen worden.'
[5] IK zei: 'Laten we naar buiten gaan en die boze opzet van de ruwe aardgeesten bekijken, die dat gedaan hebben op aansporing van andere geesten van gestorven mensen. Deze geesten zijn als je vijanden naar gene zijde overgegaan omdat je hun boerderij tengevolge van een gerechtelijke beslaglegging vanwege niet betaalde grote schulden door koop in je bezit hebt gekregen! Laten we dus naar buiten gaan en de zaak in ogenschouw nemen!'
[6] We stonden nu snel van onze zitplaatsen op en gingen naar het noodlottige stuk land dat daar ongeveer een half uur vandaan lag. Zo kwamen we weldra bij het onheilspellende gat. Buiten Mij en de waard durfde niemand helemaal tot aan de rand ervan te gaan. De twintig nieuwe leerlingen weken al van ver terug; want het gat was werkelijk heel luguber om te zien. De waard zei, dat hij zelf nog nooit zo dicht bij het gat gekomen was en pas nu de onpeilbare diepte ervan zag.
[7] Maar IK zei tegen hem: 'Haal eens een behoorlijk grote steen voor Mij, dan zal Ik zien of het gat niet op te vullen is!'
[8] Toen ging de waard op zoek en bracht Mij een minstens tien pond zware steen. Ik nam de steen en slingerde die met grote kracht in het gat. Al gauw begon er uit het gat een geweldige rookzuil op te stijgen, die een sterke zwavelstank verspreidde.
[9] Maar IK bedreigde de rookwolk en zei: 'Jullie kwade geesten met z'n allen. Ik, de Heer, gebied jullie dit gat meteen voor nu en alle tijden op te vullen!'
[10] Toen hoorde men uit de rookwolk STEMMEN, die riepen: 'Jezus van Nazareth, Zoon van de levende God, we kennen U! Waarom kwam U om ons vóór de tijd te kwellen? Wij zitten hier op elkaar geperst en hebben wat ruimte gemaakt. Waarom gunt U ons deze vrijheid niet? Hier is ons groot onrecht aangedaan, dat ons lichaam doodde. We hebben alles verloren. Waarom mag de koper nu ook niet wat verliezen? Wij hebben dit stukje land nodig in onze ontzettende diepte. Waarom mogen we het dan niet hebben?'
[11] IK zei: 'Doe wat Ik jullie bevolen heb, anders zal jullie nog iets ergers overkomen! ,
[12] Toen zakte de rook, en binnen in het gat begon het geweldig te keer te gaan en te bruisen. Dat duurde echter maar heel kort en al gauw zag men dat het verzonken stuk land langzaam maar zeker omhoogkwam, en na een uurtje was het gat weer zodanig opgevuld dat niemand kon zien dat dit deel ooit verzonken was geweest.
[13] Maar IK riep nu alle oude en nieuwe leerlingen en zei: 'O jullie bangerds! Kom hier en ga op het verzonken stuk land staan dat uit de diepte omhoog is gekomen, en erken dat niets de macht van de goddelijke wil kan weerstreven!'
[14] Toen kwamen alle leerlingen en overtuigden zich ervan dat niets de macht van Mijn wil kan trotseren.
«« 70 / 248 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.