Het bezoek aan het heilige bos. De vernietiging van de afgodenbeelden.

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)

«« 93 / 248 »»
[1] Toen wij echter door de straten van de stad wandelden, waren er natuurlijk allerlei nieuwsgierigen die ons van alle kanten aangaapten en moeite deden om te weten te komen wie wij waren. De dokter, de tollenaar, zijn kinderen die meewandelden, en vooral de uit de dood opgewekte zoon Jorab moesten zich veel van de vragers laten welgevallen, omdat de mensen niet konden begrijpen hoe deze jongen die zeven jaar lang ziek en gisteren volgens zeggen gestorven was, daar nu volkomen gezond kon lopen. De vragers werden echter vriendelijk afgescheept met de mededeling dat zij dat alles in de komende dagen wel zouden horen, en daarmee namen zij genoegen.
[2] Maar aan het eind van een lange straat ontmoetten wij drie priesters van Apollo met daarachter een Zeus en een Minervapriester in hun avontuurlijk en zeer magisch uitziende priestergewaden.
[3] Zij bleven voor ons staan, en een Apollopriester vroeg ons of wij als vreemdelingen misschien het heilige bos wilden bezoeken, waarin voor de drie belangrijkste en hoogste goden een gezamenlijke tempel gebouwd was. In dat geval zouden zij ons daarheen begeleiden en ons, in ruil voor een klein offer om de drie goden gunstig te stemmen, laten zien wat daar voor bezienswaardigs en wonderbaarlijks was.
[4] Toen zei de tollenaar JORED, die deze vijf priesters maar al te goed kenden: 'Het zijn mijn gasten; die zal ik wel vrijhouden, laat ons dus de tempel en jullie merkwaardige zaken zien!'
[5] Dat was meer dan voldoende voor de priesters en zij brachten ons vriendelijk naar het heilige bos, waar in het midden op een kleine heuvel een vrij omvangrijke, ronde tempel stond. De ene helft van de tempel was open en het dak rustte op tien zuilen; de andere helft bestond uit een dichte muur, die een solide halve cirkel vormde. Voor deze muur waren marmeren beelden van de bovengenoemde drie afgoden geplaatst. In het midden zat Zeus op een troon, met rechts van hem Minerva in haar oorlogsuitrusting, en links van hem Apollo, slechts met haar lier, want een Apollo met zonnewagen en paarden zou voor deze kleine stad te duur geworden zijn.
[6] Toen we bij de tempel kwamen zei DE ZEUSPRIESTER: ' Als de heren soms wensen dat een van de drie godheden iets zegt, dan vraag ik u vriendelijk en beleefd om mij een vraag toe te vertrouwen!'
[7] IK zei: 'Vriend, dat hoeft echt niet voor ons, want als ervaren mensen kennen wij al deze trucs, en wij weten maar al te goed op wat voor manier deze beelden spreken. Daar beginnen we dus niet aan, bespaar je die moeite! Maar omdat er vandaag toch niemand meer hierheen zal komen om deze goden om raad te vragen, kun je de drie sprekers achter de afgodsbeelden wel vrijáf geven, en laat ze, omdat het verder heel eerlijke mensen zijn, hierheen komen!'
[8] Dat verraste DE PRIESTER en hij zei met een zeker magisch priesterlijk pathos: 'Vriend, u bent vreemdeling, daarom raad ik u vriendelijk aan u ten opzichte van serieuze goden niet te misdragen, omdat u daardoor gemakkelijk iets onprettigs zou kunnen overkomen! Want ik zeg u, dat daar achter de goden niemand verborgen is om vragen voor de goden te beantwoorden.'
[9] IK zei: 'Omdat je Mij niet kent, vergeef Ik je die leugen; maar Ik zal je er toch van overtuigen dat alleen Ik, en niet jij, alle recht op de volle waarheid heb! Kijk, Ik wil nu dat deze drie afgodsbeelden ogenblikkelijk vernietigd worden en de drie arme sprekers bevrijd worden en naar ons toekomen!'
[10] Toen zei DE PRIESTER: ' Als u daartoe in staat bent, vallen wij voor u neer en zullen u als de god van alle goden en mensen aanbidden!'
[11] IK zei: 'Dat hoeft voor Mij niet, maar toch zul je zo een andere luister van de macht van de ware God leren kennen, verbonden met de macht van de menselijke geest, en Ik zeg nu: Ik wil het, en zo zij het!'
[12] Zodra Ik dat gezegd had, was er van de drie afgodsbeelden geen spoor meer te bekennen, en drie in nauwe nissen hurkende sprekers waren zichtbaar geworden, die heel verschrikt en verbluft uit hun duistere schuilplaatsen in het heldere daglicht tevoorschijn kropen.
[13] Toen de vijfpriesters dat zagen, werden ze erg bedroefd en EEN van hen, die het moedigst was, zei tegen de anderen: 'Broeders, tegen de almachtige wil van een Godmens helpt niets, het is maar het beste je naar zijn wil te schikken! Natuurlijk zijn wij nu opeens zonder werk en dus ook brodeloos, maar wat kunnen we eraan doen? Wij hebben dit ambt echter altijd heel waardig uitgeoefend, en met dat geringe, vrome bedrog van ons hebben wij nooit iemand schade berokkend, ook hebben wij nooit van iemand meer geëist dan het tarief; wij hebben de mensen altijd veel bijgebracht en hebben hen altijd het goede voorbeeld gegeven. En daarom vertrouwen hoop ik dat deze waarlijk almachtige Godmens ons, als wij hem daarom vragen, niet zo maar zal verstoten.'
[14] DE ANDEREN zeiden: 'Dat kan wel zo zijn, maar wat zal het volk, dat voor het merendeel nog hoog opzag tegen onze drie goden, wel zeggen als het hierheen komt en de oude, trouwe goden niet meer vindt? Wat zeggen we dan tegen het volk?'
[15] DE ENE zei: 'Ook dat zullen we aan deze almachtige Godmens overlaten, dan zal daarvoor ook nog wel een goede verontschuldiging te vinden zijn, en dat zal des te makkelijker gaan omdat bij dit buitengewone voorval onze bestuurder Jored aanwezig was. Nu gaat het er in de eerste plaats enkel en alleen maar om, wat wij op dit ogenblik moeten doen.'
[16] IK zei: 'Ontdoe je allereerst van je belachelijke kledij, en kleedje als fatsoenlijke mensen! Kom daarna weer terug, dan zullen we over dit punt nog wel verder praten!'
[17] Toen gingen de vijfmannen vlug naar hun woonhuis dat vlak achter de tempel was gebouwd, kleedden zich om en kwamen weldra met hun vrouwen en kinderen terug. Vrouwen en kinderen maakten echter veel misbaar toen zij de tempel helemaal leeg vonden, en zij vroegen naar Mij, omdat Ik zo'n groot ongeluk over hen gebracht had.
[18] Toen liep IK naar hen toe en zei: 'Ik ben degene die jullie zoeken! Willen jullie dan niet liever van het werk van de waarheid leven, dan van deze werken van bedrog en waardeloze leugens?'
[19] DE VROUWEN zeiden: 'Natuurlijk willen wij dat liever, maar wie zal ons voor werken der waarheid iets geven?! Wij weten allang dat onze goden niets meer met waarheid uitstaande hebben. Maar wat hebben wij daaraan?! Waar halen we betere vandaan, die meer met de waarheid overeenkomen? Deze onware hebben ons toch in leven gehouden; hoe zullen de ware, die we nog niet hebben, ons dan in leven houden?'
[20] IK zei: 'Daarover hoeven jullie je, als vrouwen, geen zorgen te maken; dat zullen jullie mannen wel doen als zij, in plaats van afgodenpriesters te zijn, priesters en dienaren van het levende woord van God worden!'
[21] DE VROUWEN zeiden: 'En wie zal daarvoor zorgen?'
[22] IK zei: 'Ook daarover hoef je je niet druk te maken! Maar Ik zeg nu tegen jullie, onnozele vrouwen: Ga met je kinderen nu maar netjes terug naar waar je vandaan gekomen bent, anders zou Ik genoodzaakt zijn jullie daartoe te dwingen; want jullie hebben nog genoeg te eten en te drinken! Als je niets meer zult hebben, zal er wel voor gezorgd worden dat je met je kinderen niet zult verhongeren! Ga eens naar buiten op je akkers en weiden, en doe ook wat werk! Dat zal nuttiger voor je zijn dan het wassen van jullie goden en het maken van goden uit leem en was.'
[23] Toen duwden de vijf priesters hun vrouwen en kinderen naar huis; maar zelf kwamen zij al gauw met vriendelijke gezichten bij ons terug.
«« 93 / 248 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.