De vraag van de priester om herstel van de afgodenbeelden. Het heilige meer

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)

«« 94 / 248 »»
[1] En DE MINERVAPRIESTER, die de flinkste en ook meest wetenschappelijk gevormde was, kwam naar Mij toe en zei: 'Heer en Godmens, of wie u ook moge zijn. Ik heb uit de paar woorden die u tegen onze onbeheerste vrouwen sprak, begrepen dat u een goed, wijs en zeer billijk denkend man bent, waarmee waarschijnlijk ook heel redelijk gesproken kan worden! En omdat ik dat als vaststaand aanneem, vraag ik u mij vriendelijk en met enig geduld aan te horen. Kijk, ik weet dat wat u ons in plaats van dit oude heidense gedoe zult geven, vast onvoorstelbaar veel beter zal zijn dan het allerbeste wat wij met onze kennis te bieden hebben; maar daar gaat het hier niet om, het gaat hier om iets heel anders, en dat is ook eigenlijk de reden waarom ik om uw welwillende aandacht heb gevraagd!
[2] Kijk, het gaat hier ten eerste om de mogelijke instandhouding van de staatswetten met behulp van allerlei goede lessen over het bestaan van bovenzinnelijke krachten en machten in de natuur, die wij in het algemeen goden noemen! Om deze voor het volk aanschouwelijk te maken hebben wij ze door gepaste beelden in zuivere vormen volgens de regels der kunst zichtbaar gemaakt. Het volk is er al vanaf de wieg aan gewend en werd door het zien ervan steeds gesticht en heeft daarbij zeker goede en vrome bespiegelingen gehad. Wij, priesters, hebben het volk echter ook door op de verheven beelden te wijzen, op eenvoudige wijze menige goede en nuttige les kunnen geven, wat zonder deze beelden beslist een veel moeilijker opgave geweest zou zijn.
[3] Dus als het volk hier op een bepaalde dag zal samenkomen en de drie bekende godenbeelden niet meer zal zien, weet ik werkelijk niet hoe dat zal aflopen. Samen met u zouden wij ons er wel op overtuigende wijze en met gloedvolle woorden uit kunnen redden en ons plechtig verontschuldigen; maar waar zult u, als onbekende reiziger, dan op dat ogenblik zijn? Weliswaar hebben wij gelukkig heel belangrijke getuigen uit deze plaats bij ons; maar ook zij zullen ons tenslotte tegen een wild geworden volksmenigte niet veel kunnen helpen, en daarom zou ik u dus ter wille van de goede zaak dringend willen vragen om voor korte tijd de drie beelden te reconstrueren, iets wat voor u niet zo moeilijk zal zijn. Wij, daarentegen, zullen uw leer helemaal en met een dankbaar gemoed aannemen en ook aan het volk doorgeven, en zo de drie godheden hier totaaloverbodig maken, daarvan kunt u volkomen verzekerd zijn; maar dat zal nu, zo plotseling, moeilijk of eigenlijk helemaal niet gaan!
[4] Goede godmens, willig daarom deze oprechte wens van mij in, dat zal beslist even gemakkelijk voor u zijn als wat u eerder met de drie godenbeelden heeft gedaan! Ik weet wel dat wij u toen beledigd hebben door de door u ontmaskerde sprekers te willen loochenen, -maar daarmee hadden wij toch niets slechts of kwaads in de zin; wij wisten immers niet wie u was. Uw wonderdaad heeft ons toen evenwel meteen op andere gedachten gebracht, maar toen was het al te laat. Maar nu u nog hier bent, vragen wij om vergeving voor onze overhaaste reactie, en tevens vragen wij of u zo genadig wilt zijn het door mij uit ons aller naam gedane verzoek in te willigen!'
[5] IK zei: 'Ja, wat moet Ik met jullie blinden doen? Als de nacht jullie liever is dan de levensdag, heb dan maar weer jullie dode afgoden! Jullie zullen echter ook beleven dat er weldra een tijd zal aanbreken waarop het volk hierheen zal komen om zelf de hand aan deze afgoden te slaan, - maar ook aan jullie! Als jullie je daarentegen, ten eerste met hulp van deze betrouwbare getuigen en ten tweede ook met Mijn onzichtbare hulp, aan datgene zouden houden wat Ik jullie voorlopig in het kort heb aangeduid, zouden jullie gered zijn; maar als jullie ondanks dat alles liever jullie goden hebben, zullen zij ook ogenblikkelijk op hun oude plaats staan!'
[6] DE SPREKER zei: 'Heer en godmens, laat ons nog even tijd om te overleggen, dan zullen wij u openhartig ons besluit meedelen!'
[7] Toen zei DE TOLLENAAR: 'Beste mensen, beraadslaag met z'n allen en kom daarna bij mij thuis, dan zullen we daar een afspraak maken; want het wordt hier werkelijk zo verlaten als in een Egyptische catacombe!'
[8] Daar stemden de priesters mee in en wij gingen verder in de richting van een klein meer dat erg diep was, iets wat bij de Aziatische meren bijna altijd het geval is.
[9] Toen we bij dit meer kwamen, zei JORED: 'Heer, kijk, dit is echt iets merkwaardigs in deze streek! 's Nachts zie je daar, vooral midden in de zomer, altijd volop lichtjes over het hele wateroppervlak bewegen, sommige langzaam, andere sneller. N ader onderzoek is juist daar niet zo eenvoudig omdat je vanwege de moerassige oever niet dicht bij het meer kunt komen. Maar, omdat het meer nog binnen hun heilige gebied ligt, weten de priesters dit verschijnsel goed te benutten; wanneer het zover is, en dat duurt nu niet meer zo lang, houden zij indrukwekkende toespraken over de aankomst van de gelukzaligen uit het Elysium, die komen om de mensen genade te bewijzen. Volgens hen moeten zij speciaal dit meer daarvoor uitgekozen hebben omdat het het zuiverste van de wereld is.
[10] Dat het meer heel zuiver water heeft, is gemakkelijk te begrijpen want er kan immers niets inkomen wat het vertroebelt -; maar of het iets met de Elyseese zaligen te maken heeft is erg onzeker! Het verschijnsel zal heus niet zo bijzonder zijn, en het zal ook zeker een heel natuurlijke oorzaak hebben, maar de priesters, die erg goed van de tongriem gesneden zijn, weten daar zoiets van te maken datje er op 't laatst zelf in ieder geval op dat ogenblik -helemaal van onder de indruk raakt, vooral' s nachts wanneer je altijd wat meer voor magie openstaat dan overdag. De omheining om het meer heeft echter ook z'n goede kanten, want het is niet raadzaam ook maar een paar passen voorbij de aangebrachte palen en de daardoor getrokken afrastering te komen; wie daar wegzakt zou reddeloos verloren zijn.
[11] Wel, Heer en Meester, ook dat roept weer vragen op, en wel ten eerste: Waarom moet zo'n gevaarlijk en eigenlijk totaal nutteloos meer op de aardbodem bestaan? Er kunnen geen schepen varen en het heeft nog nooit ook maar één vis opgeleverd. Het heeft geen zichtbare aanvoer en net zo min een afvoer, en is daardoor ook voor de bevloeiing van de omgeving helemaal niet te gebruiken. T en tweede dient het volgens de heilige, ware leer die U ons nu gegeven heeft, door die werkelijk magische lichtverschijnselen alleen maar voor afgoderij, waar ik als zodanig niets op tegen heb, maar nu vanuit een moreel gezichtspunt gezien heel veel. Want ook al zijn nu de drie onbeholpen beelden door Uw wonderkracht als levensmeester verdwenen, dan blijft toch de afgoderij zeker net zo voortbestaan als voorheen. Zou het voor U niet even eenvoudig zijn om aan dit afgodische meer op dezelfde manier een einde te maken als aan de drie beelden?'
[12] IK zei: 'Ongetwijfeld, en Ik zal het doen ook, omdat je het om een goede reden wenst! Maar toch heeft dit meer niet zo'n onbelangrijke betekenis voor de aarde als jij denkt, want het staat in verbinding met het inwendige organisme van deze aardbol, en het is vanaf hier tot de bodem meer dan driehonderd uur gaans diep. Omdat het als afkoelende bedekking dient boven een erg hete slagader van de aarde, is het water ervan zeer koud.
[13] Het meer heeft een onderaardse toevoer, maar geen afvoer, omdat het teveel aan water steeds door de inwendige hitte voortdurend verdampt. Voor het inwendige mechanische leven is dit net zo noodzakelijk als de verdamping van de voedingssappen in de menselijke maag, en zodoende heeft zo'n meer weliswaar aan de oppervlakte van de aarde geen nut, maar binnen in de aarde des te meer .
[14] Nu kun je wel zeggen: 'Ja, maar waarom moet dat dan juist hier in deze verder zo vruchtbare, mooie vlakte liggen? Het zou toch ook ergens anders in een woest gebied kunnen liggen!' Ja, daarmee heb je ook niet helemaal ongelijk; maar deze streek was nauwelijks tweeduizend jaar geleden ook een woestijn, en werd later pas door de grote vlijt van de handen van mensen die naar deze wijde vlakten verbannen waren, in cultuur gebracht en vruchtbaar gemaakt.
[15] Wel, dat kan ook met heel veel woeste plaatsen hier op aarde gebeuren, waarin soms wel twintig tot dertig van zulke meren voorkomen! Als die woeste plaatsen in cultuur gebracht worden, zullen de mensen daar beslist ook vragen: 'Ja, waarom moet nu juist hier zo'n gevaarlijk meer liggen?' Ik kan je daar niets anders over zeggen dan: Omdat zoiets ter ondersteuning van het mechanische aardeleven heel belangrijk is, daarom moet het ergens op aarde zijn, en daarom ligt dit nu eenmaal toevalligerwijs volgens Gods wijze orde hier en enkele duizenden liggen er op dezelfde wijze ergens anders, en de meesten liggen onder de zee en onder de hooggebergten.
[16] Wel, wat de lichtverschijnselen betreft, die meestal in de Julius Caesar maand voorkomen, dat zijn niets anders dan lichtgevende insecten die 's nachts de van het water opstijgende dampen opzuigen en zich daarmee voeden. Ga naar Indië, daar zul je nog heel andere nachtelijke lichtverschijnselen ontdekken!
[17] Maar dat maakt alles bij elkaar niets uit, want het meer kan stevig omheind worden, wat dan het gevaar wegneemt, en dat bepaalde lichtverschijnsel zou zelfs goed begrijpelijk aan de mensen uitgelegd kunnen worden. Omdat wij echter om wille van deze priesters hier alles uit de weg willen ruimen waarmee zij de mensen zonder veel moeite gemakkelijk zouden kunnen bedriegen en nog verder op allerlei dwaalwegen zouden kunnen brengen, zullen wij dit meer tot duizend manshoogten diep met vaste grond opvullen en zijn noodzakelijke opening ergens met een ander groot meer in verbinding brengen, en dan zijn jullie gebaat en het mechanische leven van de aarde niet geschaad. En zo zij het en gebeure het!'
[18] Ogenblikkelijk was er niets meer van het meer te ontdekken, alles was vaste grond. Men kon de omtrek van het meer alleen nog aan het hek zien dat nog was blijven staan.
[19] Dat dit bij allen die erbij waren een verschrikkelijk grote sensatie teweeg bracht, laat zich denken. Toen wij daarna naar huis gingen, en ons nog in de omgeving van het meer bevonden omdat sommigen de stevigheid van de nieuwe grond met hun voeten uitprobeerden, kwamen ook de vijf priesters ons achterna, omdat zij eerder reeds bij de tempel gemerkt hadden dat wij waarschijnlijk ook een bezoek aan het heilige meer zouden brengen.
[20] Terwijl zij haastig ter plaatse aankwamen, hieven zij hun handen ten hemel en riepen: 'Maar in naam van alle goden! Wat is er nu gebeurd? Eerst drie hoofdgoden weg - en nu ook hun zuivere, heilige meer! Wee ons; want nu zijn we verloren! De hoge goden moeten hier op een of andere wijze heel erg beledigd zijn, en daarom lieten zij nu toe dat een meestermagiër ons dit aandeed door middel van de kracht die zij hem daarvoor gegeven moeten hebben. O, als we het meer toch maar hadden mogen houden! O, wie zal ons nu helpen en onderhouden?'
[21] IK zei: 'Ga nu mee naar Jored; 'daar zullen wij bespreken hoe het verder moet, - hier is het er niet de plaats en het moment voor!'
[22] Daarmee waren de vijfpriesters helemaal tevreden en zij gingen met ons mee naar Jored, waar reeds een rijkelijk middagmaal op ons wachtte.
«« 94 / 248 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.