De magiër vraagt naar de weg van de openbaring

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)

«« 105 / 229 »»
[1] De magiër zei: Ja, nu pas begrijpen we het beter; want we dachten eerst nog te veel volgens onze vanouds vertrouwde menselijke voorstellingen, volgens welke wij de zaak zo bekeken, dat God als het allerhoogste, als het ware boven alle sterren wonende wezen, Zich op deze aarde alleen maar aan die mensen zou kunnen openbaren, die dank zij hun hoogst mogelijke aanzien hier op aarde in zekere zin in rang aan Hem gelijk waren. Als dan de een of andere heel eenvoudige persoon pretendeerde van God Zelfeen openbaring te hebben ontvangen, dan werd zo'n verklaring door de priesters als een hoogst strafbare misdaad tegen de eindeloze heiligheid en majesteit van God beschouwd en verdoemd, en de eenvoudige profeet moest die misdaad meestal met de dood bekopen. Dat is helaas maar al te waar.
[2] Maar God wist toch ook wel dat het zo met ons priesters gesteld is! Had Hij Zich dan niet een keer aan een opperpriester zodanig kunnen openbaren dat deze had moeten inzien dat die openbaring van God kwam, waarbij God in die openbaring duidelijk had kunnen aangeven wat Hij van een priester en wat van een leek verwachtte? Als zoiets ooit gebeurd zou zijn, dan zou er waarschijnlijk geen enkele arme, kleine profeet ter dood zijn veroordeeld vanwege een openbaring die hem door God was gegeven; want dan zouden immers alle priesters van hogerhand geweten hebben dat ook een heel gewoon mens,ja zelfs een slaaf, of zelfs een vrouw, van God een openbaring kan krijgen. Dan zouden zulke mensen door geen enkele priester ooit meer zijn vervolgd, maar daarentegen hoog zijn geëerd, en iedereen zou gelovig naar hem geluisterd hebben. Maar wij kunnen ons echt niet herinneren dat bij ons ooit een opperpriester zo'n openbaring en aanwijzing van God heeft gekregen.
[3] En juist omdat zoiets nooit gebeurde, moesten we immers blijven bij hetgeen van oudsher bij ons was ingesteld. Als ik dat nu zo rustig verstandelijk beschouw, dan komt het mij voor dat wij priesters toch niet helemaal alleen de schuld zijn van onze heilloze, lange levensduisternis, maar ook het bijna eeuwige ontbreken van een hogere, duidelijk herkenbare openbaring, komende en uitgaande van God, natuurlijk aan de persoon van een opperpriester of een koning, of aan beiden tegelijk, wat duidelijk nog meer resultaat gehad zou hebben.
[4] Dat is natuurlijk alleen maar mijn mening, en ik heb helemaal niet de bedoeling deze als de enig juiste te doen gelden; maar als ik het met mijn menselijke verstand bekijk, komt het mij voor, dat wanneer een goddelijke openbaring aan het volk gegeven wordt door mensen die bij het volk al sinds onheuglijke tijden hoog in aanzien staan, het duidelijk meer uitwerking zou hebben dan wanneer deze voornamelijk gegeven wordt aan mensen die tot de onderste laag van het volk behoren en ook de middelen niet hebben een openbaring, ook al is die nog zo waar en juist, aan de andere mensen over te brengen, en wel het allerminst als voorschrift voor de priesters en koningen. Als een openbaring de weg van bovenaf naar het volk zou volgen, dan zou daarmee toch beslist veel en eigenlijk haast alles gewonnen zijn. Wat zeg jij, jonge, goddelijk wijze en machtige vriend daarvan?'
«« 105 / 229 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.