Het verlangen van de magiërs naar de ware God

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)

«« 108 / 229 »»
[1] Wij aten en dronken ook heel welgemoed; alleen werd er deze keer tijdens het eten erg weinig gesproken. Alleen de Romeinen spraken in het Latijn over verschillende zaken; verder was het aan alle tafels heel stil.
[2] Toen wij klaar waren met het eten, stond de magiër weer op en zei tegen Lazarus: 'Vriend, wij drieën hebben nu heel uitzonderlijk lekker gegeten en gedronken, en dat moet nu ook betaald worden! Noem nu het bedrag, dan zal ik het zonder meer betalen!'
[3] Lazarus zei: 'Hebben jullie dan geen zout bij het brood gekregen?'
[4] De magiër zei: 'O ja, daar in een gouden vaatje zit nog wat er over is."
[5] Lazarus zei: 'Wel, dan is alles ook al betaald; want het is bij ons gebruikelijk, dat een vreemde gast voor wie wij zelf zout neerzetten, niet hoeft te betalen. Prijs daarom de enige, ware God; want Hij betaalt mij voor alles in eeuwigheid!'
[6] De magiër zei: 'Ja, vriend, daar heb je gelijk in! Hadden wij Hem ook maar gevonden, zoals jullie Hem waarschijnlijk allemaal al gevonden hebben, dan zouden wij Hem nog meer prijzen dan we nu kunnen doen! Maar we zijn ook al meer dan tevreden dat we hier de volle zekerheid gekregen hebben, dat er een enig, eeuwig ware God bestaat; want zonder zo'n God zou het die lieftallige jongeman immers nooit mogelijk geweest zijn, ons enkele tekenen te laten zien die alleen een God kan doen, en woorden te spreken die we zelfs nog nooit uit de mond van de grootste wijze gehoord hebben.
[7] Ja, deze buitengewoon vriendelijke God, die jullie beter kennen dan wij , zij uit al onze levenskrachten hogelijk geloofd en geprezen; want Hij heeft ons zeker met Zijn heilige wil de weg hierheen gewezen, en heeft Zich door jullie nader en duidelijker aan ons, blinde zoekers, geopenbaard, dan ooit tijdens ons jarenlange zoeken naar Zijn mogelijke bestaan.
[8] Ja kijk, vriend, jouw huis hier ziet er in alles ook zo goed verzorgd uit, dat je daaruit kunt opmaken - ook al zou men jou niet kennen -, dat je een zeer vermogend en zeer wijs huisvader moet zijn! Maar als men je huisgenoten naar je zou vragen en zij dan met de beste wil van de wereld helemaal niets zouden kunnen vertellen over je bestaan, dan zou dat zeker iets heel onbehagelijks zijn, wat het hart droevig zou stemmen. Want wanneer een huis zonder twijfel toebehoort aan een wijs huisvader en op zo'n manier is ingericht, dat ieder verstandig mens zich daar hogelijk over moet verbazen en die hij zeer moet bewonderen, dan is het immers ook wel te begrijpen en niet kwalijk te nemen dat men moeite doet, zo'n wijze huisvader beter te leren kennen. Maar het wordt voor iemand die daar moeite voor doet wel steeds beklemmender, als hij na lang zoeken en vragen alleen maar heel onmiskenbare en duidelijk aanwijsbare sporen van het bestaan van die wijze huisvader ontdekt, maar hem zelf nooit of te nimmer vindt.
[9] Na verloop van tijd krijg je dan het gevoel van een zoon die zijn vader boven alles liefheeft, maar wiens vader vertrokken is naar zijn vele landerijen en heel lang wegblijft. De zoon wordt van dag tot dag banger. Hij probeert met het wereldse gezelschap dat hem omringt zo goed en zo kwaad als dat gaat zijn verdriet te verdrijven; maar de ene droeve nacht volgt op de andere en de dagen verstrijken, maar de vader komt noch op een nacht noch op de mooiste dag weer bij zijn zoon terug. Dan wordt het de zoon tenslotte zo ondragelijk bang om het hart, dat hij zich opmaakt om de vader, die hij zo innig liefheeft, te gaan zoeken. Hij bezoekt alle bezittingen van zijn vader en vindt onmiskenbare sporen, waaraan hij duidelijk kan zien dat zijn vader er geweest is. Kortom hij vindt letterlijk alles, -behalve zijn vader! Hij daalt afin de diepten van de aarde en klimt op de toppen van de hoogste bergen en roept luid: 'O lieve vader, waar bent u? Waarom, waarom mag uw zoon u niet vinden? Heeft hij tegen uw zelden gehoorde gebod gezondigd, vergeef hem dan, de arme, de zwakke, de blinde, en laat uw heilige vaderstem horen!'
[10] En zie, zo zoekt de zoon de vader, en zo roept hij hem. Alles vindt hij, en hij hoort hoe de wind door de bossen ruist,hoe de storm over landen en zeeën raast, ja hij verneemt de veelstemmige harmonie van de vrolijke zangers in de lucht en hij ziet bliksems uit de wolken schieten; alleen het gezicht van zijn vader duikt nergens op, en zijn stem laat geen echo weerklinken.
[11] En zie, zo vergaat het ons, zonen van het grote Indië, al heel lang en niemand van ons weet nog wie ons boek der boeken Ja seam zkrit aan de mensen heeft gegeven! Maar één ding van het boek blijft altijd waar, namelijk dat de ene grote huisvader van alle mensen van ons rijk altijd maar verborgen blijft en ook zal blijven; want als de zoekers hem niet kunnen vinden, hoe zullen zij die hem niet zoeken hem dan vinden!
[12] Maar wij zijn hier zo gelukkig geweest het dichtst bij de sporen van Zijn bestaan te komen en daarom alleen al zijn wij overgelukkig; hoe gelukkig zouden wij echter zijn als wij Hem zouden vinden, zien en in alle liefde en deemoed zouden kunnen spreken! Maar mochten wij die genade niet waardig zijn - wat wij nu zelf wel inzien en begrijpen -, dan vragen wij jullie allen, beste vrienden, om ons niet te vergeten als jullie voor Zijn heilige aangezicht staan!
[13] En hiermee zij nog één keer op deze avond Hem en ook jullie, Zijn vrienden, onze lof en prijs gebracht uit de diepst van ons hart!'
«« 108 / 229 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.