Alles op zijn tijd. De Heer en de lichamelijke orde

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)

«« 109 / 229 »»
[1] Deze woorden hadden alle aanwezigen opnieuw in een verheven stemming gebracht, en heimelijk zei Petrus tegen Mij: 'Heer, zie toch eens, hoe deze mensen naar U verlangen! Waarom geeft U Zich nog steeds niet aan hen te kennen!'
[2] Ik zei: 'Ik weet wel waarom, en jij hoeft je daar niet om te bekommeren! Jullie lijken allemaal nog erg op onervaren kinderen, die, lang voordat de vrucht van een boom goed rijp is, al begerig zijn om hem te eten. Weet je dan nog niet, dat op deze aarde alles zijn tijd heeft en moet hebben? Ik voel in Mijzelf een grote behoefte om Mij aan dit drietal bekend te maken; maar de liefde in Mij en de eeuwige wijsheid daaruit zeggen: 'Niet vóór de juiste tijd!'
[3] Want één ogenblik te vroeg kan heel veel bederven, wat daarna pas na een langdurige beproeving van de vrije wil weer goedgemaakt kan worden. Het is al genoeg dat de zwakheid van de geschapen mensen vaak zondigt; wat zou er gebeuren als ook de eeuwige Meester van de scheppende, onveranderlijke orde, tegen Zichzelf in zou gaan door buiten Zijn orde te treden? Geloof Mij, dat Ik hier beslist meer voel en waarneem dan jij en allen die hier zijn; maar Ik ken ook Mijn eeuwige orde, waartegen in een bepaald opzicht ieder mens en iedere engel kan zondigen, maar Ik nooit in der eeuwigheid, omdat het verlaten van Mijn eeuwige orde meteen het einde van alle schepselen tot gevolg zou hebben. Want als de basis van een tempel of huis zou wegvallen omdat hij vermolmd en verrot is, wat zou dan het gevolg zijn voor de tempel en het hele huis?!
[4] Ik prijs je geloof in jou en ook je hart, - maar met je pijn heb Ik vóór het juiste tijdstip niets te maken! Denk en voel met Mij, dan zal je weg gemakkelijk zijn!'
[5] Nadat Petrus dat van Mij gehoord had, zei hij geen woord meer en bewaarde deze woorden diep in zijn hart.
[6] De magiër had echter toch opgemerkt dat Ik dat tegen Petrus zei en hij richtte zich meteen tot Rafaël en zei: 'Lieftallige wondervriend! Ik heb nu een man van eerbiedwaardige gestalte ontdekt, die heel bijzondere en veelzeggende woorden tegen een oude man heeft gesproken. Dat moet een heel wijs man zijn! Zou je me niet willen zeggen wie hij is? Want ik moet je eerlijk bekennen dat een soort heimelijk en onverklaarbaar iets mij en ook mijn beide metgezellen heel erg naar hem toe begint te trekken. Die man zou ik wel voor elke prijs ter wereld nader willen leren kennen! Als jij dat voor mij zou kunnen doen, zou ik je graag een groot offer brengen!'
[7] Rafaël zei: 'Mijn vriend, heb geduld; want alles kan niet zo plotseling gaan als met je grote diamant, die ik uit het binnenland van Indië hierheen heb gehaald! Want waar de vrije wil van een mens in het geding is, mag geen enkele almachtige dwang hem de voet dwars zetten. Wacht dus maar af! We zullen nu meteen weer naar buiten gaan, dan zul je nog gelegenheid genoeg krijgen om de man die jou zo opvalt, beter te leren kennen. Maar nu moet je alles geduldig afwachten!'
[8] Daar legde de magiër zich bij neer en wij gingen weer naar buiten en namen op de hoogte onze oude plaatsen weer in. Voor de magiërs werd bij ons plaats gemaakt.
«« 109 / 229 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.