Agricola vraagt naar de leiding van de mensen

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)

«« 120 / 229 »»
[1] Toen keek Agricola verbaasd en zei: 'Heer, alleen U, als het meest zelfstandige en meest vrije wezen van de hele oneindigheid, kunt tot ons mensen zulke woorden spreken! Het is waar; wanneer ik na een onvoorstelbaar lange tijd een zekere graad van zaligheid bereik en dan toch een eeuwige zalige toekomst voor mij heb, dan is een onzalig bestaan, dat ontelbare aardse jaren duurde, tenslotte zoveel als niets; maar één miserabele dag die mij gepijnigd en gemarteld heeft is wél iets voor de eindige mens, en gezien de achtergebleven herinnering is het dan erg de vraag of een eeuwigheid voor mij een volledige vergoeding kan en zal bieden voor het doorstane lijden.
[2] Want men werd alleen door Uw almachtige wil een miserabele burger van deze wereld. Men kwam bij mensen die op verscheurende dieren lijken, kreeg geen opvoeding dan alleen die van een zelf en heerszuchtig heidendom, een bedrog met ontelbare leugens en misleidingen van allerlei aard, die je als heilige waarheden moest aanvaarden, en als je die, omdat je verstand rijper en helderder was geworden, niet had aangenomen maar er eventueel tegenin was gegaan, dan zou je als ellendig ongedierte verdelgd zijn; want vele van zulke ten hemel schreiende voorbeelden zijn mij maar al te goed bekend.
[3] Bij zo'n totaal geest en goddeloze opvoeding kan ik uiteindelijk zelf toch niets anders worden dan een verscheurend wild dier in de gedaante van een mens. Nu dan, omdat ik dat dus geworden ben en eigenlijk onmogelijk iets anders kon worden, word ik door U voor onvoorstelbaar lange tijd volledig afgewezen, waarbij ik ook geen middelen heb om mij in mijn grote nood te kunnen helpen.
[4] In zo'n geval zou men toch aan U, de enig ware God, de zeer belangrijke vraag willen stellen, waarom ik dan wel door Uw almachtige wil een mens op deze aarde moest worden. Ik was immers daarvoor helemaal niets, ik bestond niet en wilde ook niet bestaan. Waarom ben ik dan ontstaan?
[5] En omdat ik nu eenmaal ontstaan ben - niet door mijn, maar alleen door Uw almachtige wil -, vraag ik waarom U er dan niet wijselijk voor gezorgd heeft dat ik onder zulke omstandigheden in deze wereld kwam dat ik meteen als een echt mens in Uw orde gevormd en geplaatst werd. Waarom moest ik eerst een verscheurend dier worden, erger dan alle leeuwen, panters, tijgers en hyena's?
[6] Zie, Heer, dat is een heel belangrijke vraag! Het is wel waar, dat alle mensen eens de lichamelijke dood moeten ondergaan; maar het allertreurigste daarbij is, dat wij dan aan gene zijde een vrijwel eindeloos lange dood van de ziel moeten doorstaan, die ons arme stervelingen door Uw almacht onherroepelijk beschoren is. Dat komt mijn wijsheid, die nog erg kortzichtig is, echt heel vreemd voor! Want ik, als opperste rechter in Rome, kan volgens mijn verstandelijk: principes geen kind, dat een misdrijf tegen zijn ouders had begaan, volledig verdoemen, en dat des te minder omdat het beslist niet aan het kind ligt als het buiten zijn schuld een slechte en vaak erg .miserabele opvoeding krijgt. Als de ouders het anders en -zeg maar - juist opgevoed hadden, dan zou het kind ten opzichte van hen ook zeker anders handelen! Maar uiteindelijk kunnen ook de arme ouders er weinig of niets aan doen; want zij hebben immers zelf nooit een betere opvoeding genoten, en kunnen dus hun kinderen onmogelijk iets beters geven dan wat zij zelf bezitten.
[7] Maar U, mijn Heer en mijn God, bezit vanaf de eeuwigheid het oneindig beste, en U zou de arme mensen, Uw schepselen, Uw kinderen, ook het allerbeste voor hun hart en voor hun ziel kunnen geven; maar dat doet U heel wijselijk niet, de mensen moeten eerst de meest afgrijselijke roofdieren worden en daarna straft U hen met Uw harde gerichten en maar heel weinigen kunnen zeggen: 'De Heer van hemel en aarde heeft zich eindelijk weer een keer over ons ontfermd!'
[8] Heer, vergeef mij dat ik nu zo zonder enige terughoudendheid gesproken heb; maar Uw geheimzinnig gedrag tegenover de drie magiërs heeft mij daartoe verleid! Kunnen zij er wat aan doen dat zij zijn zoals zij zijn?! Zij zoeken U al geruime tijd en kunnen U niet vinden, en nu zijn zij bij U, en U maakt Zich nog steeds niet aan hen bekend! O Heer, zeg me toch waarom dat, uitgaande van Uw onbegrensde wijsheid, zo moet zijn, terwijl anderzijds Uw vaderlijke liefde, mildheid en goedheid wel wil dat alle mensen gelukkig, wijs en zalig zullen worden! Want bij dit voortdurende razen en tieren van de mensen onderling, is het immers toch ondenkbaar dat zij ooit het levensdoel kunnen bereiken dat U hun gesteld heeft. - Heer, legt U mij dat toch eens uit!'
«« 120 / 229 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.