De kritiek van de magiër op de gelijkenis van de toevertrouwde ponden

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)

«« 125 / 229 »»
[1] De magiër zei: 'Heer, ik ben nu op een punt gekomen, waarop het verstand de mens in de steek laat en zelfs bij de geduldigste de haren te berge beginnen te rijzen! U bent toch de koning niet, die als een tiran neemt waar hij niets heeft neergelegd, en oogsten wil waar hij niet gezaaid heeft? Want mij schijnt het toe dat juist alles van U afkomstig is, en dat juist U overal gezaaid heeft en daarom ook overal nemen en oogsten kunt, omdat alles van U is en ook van U zijn moet.
[2] Dat de boosdoeners gestraft worden, vind ik helemaal in orde; want juist de goddelijke lankmoedigheid is onverdraaglijk, omdat de boze daardoor steeds meer tijd en ruimte wint voor het tot stand brengen van zijn gruweldaden, terwijl de mens die zich goed gedraagt in een steeds grotere ellende terecht komt, tenslotte alle geloof verliest en genoodzaakt is het hem toevertrouwde pond in de zweetdoek van zijn nood weer onaangeroerd en eerlijk aan de strenge, onbarmhartige heer terug te geven. Ja, in dat opzicht is het natuurlijk wel beter een geroepene dan een knecht te zijn!
[3] Het is helemaal juist dat de ijverige knecht ook loon naar werken krijgt; maar dat de iets tragere en vreesachtige knecht voor het teruggeven van zijn pond helemaal niets krijgt, dat vind ik erg hard van Uw koning!
[4] Ik ben een mensenvriend en kan niemand zien lijden, vooral niet als hij dat lijden, omdat hij geen booswicht is, niet echt heeft verdiend. De knecht met dat ene pond, die het in de zweetdoek weer precies zo aan de heer teruggaf als hij het ontvangen had, had duidelijk niet het inzicht en het verstand van de eerste knecht, en ook niet eens dat van de tweede, die met het ene pond vijf ponden verdiend heeft. Want zou hij evenveel verstand gehad hebben, dan zou ook hij tien of minstens vijf pond hebben kunnen verdienen; maar omdat het hem ontbrak aan inzicht, aan het juiste verstand en de daarvoor nodige moed, heeft hij met het ene pond niets anders durven doen dan het helemaal onaangeroerd weer aan zijn heer terug te geven. Ik zie in deze handelwijze werkelijk nog niets misdadigs, en ik zou U nadrukkelijk willen vragen wat er dan verder met deze knecht, die door zijn koning een schavuit genoemd werd, gebeurd is.'
[5] Ik zei: 'Die bleef dus wat hij daarvoor al was: een heel eenvoudige en gewone knecht, omdat hij uit zichzelf geen bekwaamheid bezat voor een belangrijkere functie! Want ook een uitverkorene krijgt net als ieder ander mens alleen de bekwaamheid of het talent, dat hij dan zelfmoet ontwikkelen, zodat zijn vrije wil geen schade lijdt.
[6] Wie een hem verleend talent zo vlijtig mogelijk ontwikkelt, heeft dan ook een werkelijke schat, waar hem nog steeds meer bijgegeven wordt; wie het echter niet ontwikkelt en zich niet los wil scheuren uit zijn traagheid, heeft het alleen aan zichzelf te wijten dat hij tenslotte met zijn in het zweetdoek bewaarde pond nog dommer wordt dan degenen, die niet wilden dat de koning van het licht over hen zou heersen.
[7] Om die reden komen zulke trage knechten niet verder en blijven zulke geroepen dienaren in hun duisternis volharden en het ergste wat hun uiteindelijk kan gebeuren is dat het lawaai van de heldere dag hen uit hun trage en zoete slaap wekt. Of moet de zon soms vooraf boden naar de langslapers sturen om hun te vragen of het hun schikt dat zij boven de bergen opstijgt? Kijk, dat zal de zon ingevolge de algemene orde, die de werelden in stand houdt, net zo min doen als de koning van het licht en het leven dat zal doen!
[8] Wie het pond krijgt, heeft welhaast ook de orde van de koning gekregen. Of de knecht zich ernaar richt, ligt aan zijn vrije wil, en de koning is niet schuldig aan de luiheid van de knecht, maar de knecht zelf, omdat de koning van het licht maar al te goed weet welke talenten hij aan een knecht gegeven heeft. En daarom is de koning altijd in zijn ware en zeker niet ingebeelde recht, en niet de luie en trage knecht.
[9] Denk daar nu zorgvuldig over na, neem het beeld goed in je op en zeg Me dan, of de koning volgens jou nog een onbarmhartige tiran is! - Heb je Mij nu ook goed begrepen?'
[10] De magiër zei: 'Ja dat, o Heer, heb ik nu goed begrepen, en Uw gelijkenis is daardoor volledig in het licht komen te staan, terwijl hij puur als beeld moeilijk te begrijpen was. Wie dus een speciaal talent in zichzelf onderkent, moet het met alle vlijt ontwikkelen en wel door en uit zichzelf. Heeft hij dat gedaan, dan zal hij het verdere wel van de koning van het licht ontvangen en zo een echte leraar kunnen worden van vele mensen, die U geroepenen hebt genoemd. Want wie voor zichzelf al een waar leraar was, zal het dan ook gemakkelijk voor veel anderen worden; wie echter al traag was voor zichzelf, zal het zoveel te meer voor anderen zijn, en hij zal ook niets hebben wat hij eventueel aan zijn medemensen zou kunnen leren, en het is dus zeer waar en juist, dat aan degene die heeft er nog veel bij gegeven wordt, zodat hij dan in overvloed heeft. Maar wie niet heeft, zal ook nog wat hij had, ontnomen worden. Dat is mij nu helemaal duidelijk, -maar toch zit er nog iets in wat mij nog niet zo goed duidelijk wil worden, en daarom neem ik de vrijheid tegenover U, o Heer, uit te spreken wat voor mij nog onbegrijpelijk is.
[11] Kijk, ware vlijt en ijver in al het goede en ware is een deugd, die nooit genoeg geprezen kan worden, en traagheid is een oorzaak voor alle mogelijke ondeugden! Maar wie geeft de ene mens vlijt en ijver en de andere traagheid? Ik geloof dat noch het één noch het ander door de mens zelf verkregen kan worden, maar dat het hem door een hogere, goddelijke wilskracht gegeven wordt.
[12] Zelf heb ik een aantal kinderen, bij wie ik de ervaring heb opgedaan, dat een paar van hen, en wel mijn oudste zoon en een dochter, zonder mijn aansporing buitengewoon ijverig zijn in het aanleren van vaardigheden en kennis, terwijl de andere kinderen lui en traag zijn en streng aangespoord moeten worden bij het leren. Dat zijn nu kinderen van dezelfde ouders, ze zijn allemaal gezond, krijgen ook hetzelfde onderricht, en toch is er zowel in hun talenten en nog meer in hun ijver om te leren, een groot verschil. Wat is de oorzaak daarvan? Aan ons, ouders, kan het niet liggen, omdat wij al onze kinderen gelijk behandelen en er niet één op een of andere manier verwennen; aan onze en aan de natuurlijke lichamelijke gezondheid van de kinderen kan het ook niet liggen, want wij zijn volkomen gezond en sterk - U daarvoor, o Heer, alle dank! En terwijl wij ook allemaal altijd hetzelfde voedsel krijgen, zijn er toch deze zeer aantoonbare verschillen binnen één en hetzelfde gezin! Hoe moet ik dat nu verklaren?'
«« 125 / 229 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.