De Heer en de bedelares

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)

«« 132 / 229 »»
[1] In de buurt van Emmaüs kwam ons weer een bedelares tegemoet, die heel erbarmelijk begon te roepen dat zij, zoals wij zagen, een heel arme weduwe was en moeder van twee kinderen, die zij op haar armen moeizaam, van plaats naar plaats, mee moest dragen om toch maar voldoende aalmoezen te krijgen om het hoogstnoodzakelijke voedsel te kunnen kopen voor zichzelf en de twee kinderen. Of we haar toch alsjeblieft niet met lege handen verder wilden laten gaan.
[2] Ik zei tegen haar: 'Maar waarom schreeuw je toch zo onbedaarlijk? We zijn immers niet doof en kunnen ook wel wat voor je doen als je het bescheidener en stiller vraagt!'
[3] De vrouw zei: 'Heer, dat heb ik wel gedaan; maar bij de meeste mensen is het hart nu steenhard en doof geworden en zij letten niet meer op de bescheidenheid van de armoede. Alleen met veel lawaai lukt het soms nog om van iemand een karige aalmoes te krijgen, en dat is de reden waarom ik u ook zo luidkeels gevraagd heb.'
[4] Ik zei: 'Je bent werkelijk arm en daarom wijs Ik je ook niet af, maar wat me niet bevalt is, dat je liever bedelt dan dat je werkt. Want zie, je bent nog lang geen dertig jaar, je bent sterk en gezond en zou nog goed kunnen werken om voor jou en je tweeling brood te verdienen; maar het bedelen bevalt je beter dan het werken, en daarom heb je je heel goed ingeleefd in je beroep om van de gewone wereldse mensen een aalmoes los te krijgen. Maar bij Mij geldt die manier om armoede te demonstreren niet, alleen de heldere waarheid geldt. Bovendien moet Ik je nog iets zeggen! ' .
[5] De vrouw zei: 'Nou, beste vriend, ik zou echt niet weten wat je mij nog meer te zeggen zou hebben!'
[6] Ik zei met een vriendelijk ernstige stem: 'O beste vrouw, nog van alles en heel veel zelfs! Ik wil je wel helpen als je je leven betert en niet meer zondigt, - doe je dat echter niet, dan help Ik je ook niet! Ook al zou je nog honderdmaal harder schreeuwen dan je dit keer geschreeuwd hebt, Ik zou je toch nooit meer aanhoren! Begrijp goed wat Ik je nu ga zeggen!
[7] Kijk, je draagt een bundel op je rug! Wat zit daar in verborgen? Wel, daarin bewaar je een prachtige jurk van Perzische zijde, die je een pond zuiver zilver heeft gekost toen je nog vermogend was! Als je in een herberg komt leg je de tweeling te slapen, daarna trek je je mooie jurk aan, dan zie je er uit als een heel aantrekkelijke en goed gevormde vrouw en probeer je je als vreemdelinge aan iemand te verkopen. Zodra dan de nieuwe dag aanbreekt, zie je er weer net zo uit als nu, en roep je naar alle mensen om een aalmoes. Zeg nu zelf of dat voor God en de mensen ooit juist kan zijn! Ik veroordeel je daar echter nog niet om, maar Ik vraag je naar je eigen mening. Spreek! Wat heb je Mij daarop te zeggen?'
[8] Door deze woorden van Mij werd de onbeschaamde bedelares helemaal verlegen, en zij wist niet wat zij daarop moest antwoorden.
[9] Na een ogenblik, waarin zij de kalmte herwon in haar nogal lichtzinnige gemoed, zei zij (de bedelares): Maar, Heer, ik heb u nog nooit ergens gezien of gesproken! Hoe kunt u dat weten? Dat moeten een paar van uw geheime speurders hebben overgebriefd! Ja, ja, helaas heeft u gelijk; maar wat kan een arme verlaten weduwe er aan doen, als zij zich in haar nood af en toe met zaken inlaat, die inderdaad tegenover God niet in orde kunnen zijn? Maar daarom is de arme weduwe die ik ben nog lang niet slecht; kijk maar eens naar de vrouwen van de Farizeeën, van de schriftgeleerden en ook zelfs van de Levieten, die toch altijd allemaal rein moeten zijn, dan zult u heel andere redenen vinden om hen terecht te wijzen dan mij, die vaak door de nood dermate geplaagd word dat u zich daar niet gemakkelijk een voorstelling van kunt vormen! Overigens geef ik openlijk toe dat u de volle waarheid over mij gezegd heeft; maar help mij, dan zal ik nooit meer mijn toevlucht nemen tot zulke ellendige manieren om in mijn onderhoud te voorzien! Vriend, berechten en straffen is gemakkelijk; maar helpen wil niemand!'
[10] Ik zei: 'Heus, Ik wil je niet berechten en nog minder straffen, hoewel Ik daar heel goed de macht toe zou hebben; maar jouw fout is, dat het wat zwaardere werk je niet zo goed zint als een meer liederlijk en doelloos leven! En dat is er vooral de oorzaak van.dat je nu zo arm en behoeftig bent, en daar heb Ik je op gewezen, opdat je je leven ernstig zult beteren; want zulke besluiteloze harten helpt God niet. Heb je God nog nooit eens ernstig en vol vertrouwen gevraagd of Hij je wil helpen?'
[11] De bedelares zei: 'Ach, vriend, houd toch op met die dove en onbarmhartige God van de joden; want mensen zoals wij worden nog eerder door een steen verhoord dan door uw God! Wanneer ik om een aalmoes roep, dan merken de mensen mij tenminste nog op, ook al zijn ze nog zo onbarmhartig, en geven ze mij wat geld voor eten; maar uw God is immers dover dan een steen!'
[12] Ik zei: ' O, zeker niet, dat is God beslist niet; maar jij hebt God nog nooit goed gekend, je hebt niet in Hem geloofd en Hem al helemaal nooit liefgehad, en daarom heb je je ook nog nooit ernstig met een juiste vraag tot Hem gewend om je uit de nood te helpen. Maar God heeft juist die nood over je laten komen, opdat je in die nood God zult zoeken; en waar je het het minst verwacht, komt God je tegemoet om je waarachtig te helpen, - en toch zeg je dat God harder en dover zou zijn dan een steen.
[13] Zie, daarmee doe je God onrecht aan, en toch veroordeelt Hij je daarvoor niet, maar wil Hij je helpen, naar lichaam en ziel, opdat ook je ziel niet voor altijd te gronde zal gaan!
[14] Toen je nog ongehuwd was en je ouders nog leefden, wasje een braaf en ook heel gelovig godvrezend kind, en God en je ouders beleefden een ware vreugde aan je. Je werd volwassen en een heel brave man vroeg je ten huwelijk en nam je tot vrouw. Maar als vrouw wasje maar al te gauw niet meer, wat je daarvoor als meisje was.
[15] Je hield niet van je man,je werd ook hard tegen je ouders en verweet hun dat zij jou aan een man hadden gegeven, van wie je niet kon houden. Daardoor werden je ouders, die toch aloud en ziek waren, zo door verdriet verteerd dat zij stierven. Toen werd je nog onvriendelijker tegen je man, zodat hij daardoor ook ziekelijk werd, aan de drank raakte, daardoor ook verarmde, ziek werd en stierf, en daardoor werd jij een arme weduwe.
[16] Deze armoede, waaronder je gebukt gaat, liet God over je komen omdat je je ten eerste niet aan Gods gebod hield, dat de kinderen opdraagt hun ouders te eren en lief te hebben, opdat zij lang zullen leven en het hun goed zal gaan op aarde, en ten tweede omdat je de brave man, die je door je ouders gekregen hebt, niet lief had en hem het ene bittere uur na het andere bezorgde.
[17] Sindsdien is nu een jaar verstreken, en je hebt er nog niet aan gedacht je fouten in te zien en er berouw over te hebben en God om vergeving daarvoor te vragen. En toch zeg je dat God harder en dover is dan een steen, en Zich niet ontfermt over een mens ook al bidt die nog zo aanhoudend tot Hem. - Wel, wat denk je nu over Gods onbarmhartigheid?'
[18] Heel berouwvol zei de bedelares: 'Heer, wie u ook mag zijn, God heeft u werkelijk op mijn weg gebracht! U heeft me de ogen geopend en ik weet nu wat ik zal doen: het miserabele kledingstuk in mijn bundel zal ik verkopen en voor dat geld een boetekleed kopen; want als ik niet eerst voor mijn zonden geboet heb, kan God geen vraag van mij verhoren!'
[19] Ik zei: 'Het boetekleed zal je zonden niet wegnemen; maar je zijden jurk kun je wel verkopen en daarvoor brood kopen. Je bedelkleed is in meerdere opzichten al een boetekleed; heb daarin maar berouw en laat toekomstige zonden na, dan zullen ook je oude, die je niet meer ongedaan kunt maken, je wel door God vergeven worden!'
[20] De bedelares zei: 'Vriend, zeg me nu ook wie u bent, dat u mijn levensloop zo precies kent! Zeg me daarbij ook wat ik moet doen, opdat mij mijn zonden door God vergeven worden! Bent u soms een priester of een profeet of soms zelfs een Esseen, van wie men zegt dat zij van ieder mens die tot hen komt precies weten wat hij gedaan heeft, en dat zij de mensen ook van alle zonden vrijspreken, zieken genezen en zelfs doden kunnen opwekken? Dat zou ik graag willen weten, om u de eer te kunnen bewijzen die u toekomt!'
[21] Ik zei: 'Die heb Ik niet nodig! Doe jij maar wat Ik je heb aangeraden, dan zul je Mij daardoor het best eren, wie Ik dan ook ben! En ga nu weer in vrede verder!'
[22] Toen bedankte zij voor de les; vervolgens gaven onze Agricola en ook de drie magiërs haar een aalmoes en zij ging verder naar Jeruzalem. Wij gingen echter ook verder en kwamen dicht bij de muren van Emmaüs.
«« 132 / 229 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.