Agricola en de herders

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)

«« 135 / 229 »»
[1] Nadat Ik dat tegen deze arme mensen had gezegd, kwamen er enkele herders naar de hut om te kijken of de zieken soms al gestorven waren.
[2] Toen ze ons zagen wilden ze meteen weer weggaan; maar onze Agricola ging vlug naar buiten, sprak de herders aan en zei: 'Hebben jullie deze arme mensen soms eten en drinken gebracht, of wilden jullie hen op een andere manier helpen of troosten?'
[3] De herders zeiden: 'Heer, noch het een noch het ander, wij komen als dienaren van onze heer, die een streng man is! Hij heeft ons opgedragen om vandaag te gaan kijken of dit gezin er nog woont, of dat zij misschien al gestorven zijn. Hij wil deze oude hut in ieder geval vandaag nog ontruimd hebben, omdat hij voor de eerste dag na de sabbat bouwlieden heeft besteld die de hut moeten verbouwen, en daarom moet dit arme, naakte gespuis er uitgezet worden.'
[4] Agricola zei: 'Dat jullie doen watje werkgever je opdraagt kan ik jullie niet kwalijk nemen; maar jullie wisten toch hoe hoog de nood bij dit gezin was! Waarom hebben jullie deze arme mensen dan nooit geholpen?'
[5] De herders zeiden: 'Heer, we hebben zelf al zorgen genoeg om het hoofd boven water te houden! Hoe moeten we dan ook nog voor andere armen zorgen? Onze opdrachtgever is zo'n zuinig mens, dat hij ons, zijn dienaren, niet zoveel geeft, dat wij daarvan ook nog wat aan andere armen kunnen afstaan. Wij kunnen zelf nauwelijks leven, - hoe zouden we dan anderen nog in leven kunnen houden?'
[6] Agricola zei: 'Dat is heel jammer voor jullie! Kijk, woordvoerder, dit gezin is nu opeens meer dan koninklijk geholpen en hun weldoeners zouden eveneens voor altijd geholpen zijn geweest! Maar omdat jullie even hard en gevoelloos waren als jullie werkgever, hoeven jullie ook van ons geen beloning te verwachten. Zeg overigens ook tegen jullie werkgever , dat ik als één van de belangrijkste, rijkste en machtigste Romeinen uit Rome, voor hem, als hij dit arme gezin beter verzorgd had, hier in plaats van een nieuwe hut een koninklijk paleis had laten bouwen en hem tevens nog tienduizend morgen land geschonken zou hebben! Laat hij nu maar in ruil voor zijn barmhartigheid het loon met jullie delen, dat jullie nu gekregen hebben. Schaam je, jullie joden, die jezelf 'kinderen van God' noemt, dat wij heidenen jullie in barmhartigheid hemelhoog overtreffen! Hoe heet die fraaie heer van jullie eigenlijk, en wat is hij?'
[7] Helemaal verbluft zei de ene herder: 'Onze heer is een steenrijke burger van Jeruzalem en heet Barabe; verder is hij niets.'
[8] Agricola zei: 'Heel goed! Zeg hem, dat dit gezin, dat zo arm was, nu dadelijk met ons meegaat, dan kunnen jullie en je mooie heer met deze hut doen wat je wilt; maar dat je daar geen geluk mee zult hebben, daar sta ik voor in! En wacht nu nog maar even, tot je het arme gezin weg ziet gaan, zodat je je mooie werkgever kunt vertellen dat de hut helemaal ontruimd is!'
[9] Agricola ging daarop de hut weer binnen en de herders keken elkaar verbaasd aan, en één van hen zei: 'Zie je nu wel! jullie hebben mij uitgelachen vanwege mijn droom over deze arme mensen, die ik jullie verteld heb, en jullie hadden nog kritiek toen ik een paar maal mijn karige brood met de naakte kinderen heb gedeeld, en later, toen ze weer bij mij wilden komen, hebben jullie ze bedreigd en weggejaagd. Dat komt er nu van! Ik heb altijd gezegd: Met deze mensen gebeurt nog eens een wonder, en het zou goed zijn om wat goeds voor hen te doen! Maar toen lachten jullie; en nu lach ik, omdat jullie voor jullie schitterende verstand zo'n goed loon hebben gekregen!'
[10] In deze trant spraken de herders nog een poosje tot wij met het nu goedgeklede gezin de hut verlieten en vertrokken. Toen de herders het nu goed en rijk uitziende gezin in het oog kregen, verbaasden zij zich zeer; want het viel hun op, dat ze volledig genezen waren.
[11] De oudste jongen ging echter naar die ene goedhartige herder en zei: 'Wat u in de hut zult vinden is van u!'
[12] In de hut bleef namelijk de mand met nog een heel brood en een kruik vol wijn achter en in de doeken, waar de kleren in hadden gezeten, zaten nog een paar waardevolle goudstukken gewikkeld.
[13] Toen we een paar passen verder waren, wilden ook de andere herders mee de hut ingaan om het daar achter gelatene met hem delen.
[14] Agricola zag dat, ging snel terug en zei tegen de brutale herders: 'Als jullie het wagen ook maar een broodkruimel van deze goedhartige man af te pakken, dan laat ik jullie vandaag nog kruisigen! Onthoud dat goed! Een Romein houdt zijn woord!'
[15] Toen de herders dit vonnis hoorden, sloegen ze op de vlucht.
[16] Maar tegen de ene herder zei Agricola: 'Neem wat je zult vinden en ga in de stad wonen; want je zult voortaan geen dienstknecht meer hoeven te zijn!'
[17] Toen Agricola weer bij ons terug was, gingen we naar de stad. Bij de poort stonden al veel mensen te wachten die ons vanaf de Olijfberg gevolgd waren; zij verwelkomden ons.
[18] En Agricola zei, terwijl hij naar het arme gezin wees: 'De wegen van de Heer zijn steeds vol wonderen en weldaden!'
«« 135 / 229 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.