Het geestelijk oog van de mannen uit Opper-Egypte

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)

«« 159 / 229 »»
[1] Nikodemus kwam naar Mij toe en zei: 'Heer, ik dank U! Door de volledige bekering van deze beide oversten ben ik een grote angst kwijtgeraakt; want juist hen vreesde ik het meest.'
[2] Ik zei: 'Laten wij daar niet meer over spreken! Ik ga nu wat rusten, waarna Ik hun ook een teken zal geven; pas daarna zullen zij vast in Mij gaan geloven. Overleg nu met elkaar!'
[3] Toen ging Ik de hut in en rustte wat uit.
[4] Ik bleef een klein halfuur in de hut rusten, maar gaf Petrus, Jacobus en Johannes, die bij Mij in de hut waren, opdracht om naar de zeven Egyptenaren te gaan en hun de grondslagen van het evangelie mee te delen, en om hen voor te bereiden op een teken dat Ik zou gaan doen.
[5] De drie leerlingen deden dat en werden door de zeven Egyptenaren goed ontvangen. Petrus verwonderde zich echter uitermate, toen hij ontdekte dat vooral de leider over al Mijn leringen en daden en zelfs over Mijnjeugd veel meer wist dan hijzelf Jacobus en Johannes, die het meest van Mijn jeugd afwisten omdat zij met Mij opgegroeid waren, waren heel verbaasd en moesten de Egyptenaar het volste recht laten wedervaren.
[6] Petrus dacht echter heimelijk bij zichzelf: 'Daar heeft de Heer ons weer eens goed in laten lopen! Die moeten wij het evangelie bijbrengen, -en zij kennen het zonder meer beter dan wij drieën bij elkaar! Waarom heeft de Heer ons dat aangedaan?'
[7] De man uit Opper-Egypte merkte bij zichzelf wel wat Petrus dacht, en zei daarom: 'Waarom vraag je je toch af, waarom de Heer jullie naar ons toe heeft gestuurd, terwijl wij Zijn leer toch al beter kenden en begrepen dan jullie? O kijk, beste broeders, de Heer wist, en wel heel duidelijk, dat jullie één en ander begonnen te vergeten, en juist daarom heeft Hij jullie voor een gesprek van een half uur naar ons toegestuurd, om bij ons het weinige dat je verloren hebt, weer terug te krijgen!
[8] Dat staat immers ook in jullie boeken geschreven, en wel zo: 'Zij die met de Heer zijn, hebben veel verloren. Maar dan komen er vreemdelingen uit verre landen en geven de kinderen de verloren parels en edelstenen van onschatbare waarde terug. En de Heer is daarom ook heel vriendelijk tegen de vreemdelingen en neemt hen op in de woningen van Zijn kinderen.'
[9] Zie, beste broeders, ook dit heel onbeduidend schijnende voorval heeft de Heer reeds lang voorzien, en omdat alles wat de profeten over Hem gezegd hebben vervuld moet worden van het kleinste tot het grootste, kon en mocht ook deze kleine voorspelling niet onvervuld blijven.'
[10] Toen zei Petrus: 'O beste vriend, zeg me toch eens hoe je dat allemaal zo heel precies te weten kon komen!'
[11] De man uit Opper-Egypte zei: ' Als je geest en je ziel één zullen zijn, -wat jullie allen als Zijn uitverkorenen weldra kunnen verwachten dan zul je dat wel heel duidelijk inzien; maar de ziel die nog vast met haar lichaam verbonden is, kan dat niet inzien en begrijpen.
[12] Ik weet echter niet alleen wat in jullie boeken geschreven staat, maar ik ken ook de oude geschriften van de Egyptenaren, de Parzen, de Geberen, de Indiërs, Chinezen en de geschriften van de oude Meduhed bij de Ihyponezen*. (*Ihyponezen:Japanners.) Kortom, wat er op deze aarde van de noordpool tot de zuidpool te vinden is, is mij even goed bekend als aan jullie je vissershut thuis in de buurt van de stad Kafarnaüm, waar de Heer al zoveel tekenen verricht heeft, -en waar toch heel weinigen in Hem geloven, omdat het blinde handelaars, makelaars en geldwoekeraars zijn. Wat deze aarde draagt en bevat, is mij dus welbekend; maar verder dan de aarde zie ik nog weinig.
[13] Ik kan wel de vaste en de dwaalsterren van elkaar onderscheiden, en ik kan de loop en de stand van de laatste berekenen, omdat ik al in mijn vroege jeugd de landmeetkunst van het oude Egypte meester was; ik heb in mijzelf ook een vermoeden, dat de dwaalsterren werelden zijn die op deze aarde lijken; maar ik kon tot nu toe nog niet in mijn geest tot hen doordringen. Maar de Heer zal mij hier ook die gave nog geven, wat mij overgelukkig zal maken.
[14] Jullie hebben daarover van de Heer door Zijn woord al de hoogste en werkelijk volmaaktste uitleg en leringen gekregen. Dat is mij ook bekend en daarom ontbreekt er ook niets aan mijn kennis van de sterrenhemel in deze nieuwe tijd; maar ik zou dat alles ook in mijn geest als met eigen ogen net zo willen zien, als ik de hele aarde kan zien. Dat zal mij en ook mijn zes metgezellen hier ten deel vallen. Dan, dan, vriend, zal ik pas helemaal volkomen zijn; want pas dan zal ik de eeuwige grootheid van de Heer steeds beter gaan begrijpen.'
«« 159 / 229 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.