De Heer beslecht de strijd tussen de Damasceners en de waarden van Emmaüs

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)

«« 178 / 229 »»
[1] De maaltijd duurde ongeveer een half uur en toen we allemaal voldoende gegeten en ons gesterkt hadden, ontstond er buiten op straat weer een tumult en een groot lawaai, waarop al gauw meerdere mensen naar ons toe kwamen in de grote eetzaal en met Nikodemus wilden praten.
[2] Deze stond op en vroeg met ernstige blik wat er toch aan de hand was en wat zij zo laat op de avond nog wilden.
[3] Een Damascener kwam naar voren en zei: 'Heer, wij zijn nu pas zeker aan de weet gekomen, dat u de gezaghebber van deze plaats bent en daarom zijn we bij u gekomen om een klacht in te dienen, dat we hier als reizende handelslieden zeer slecht zijn ontvangen! Wij willen best naar alle redelijkheid alles betalen wat we gebruiken, -maar we laten ons niet het vel over de oren halen door die verschrikkelijk hebzuchtige lieden uit Emmaüs! Wij verlangen een gerechtelijke uitspraak en anders doen wij een beroep op de keizer, wier trouwe onderdanen wij zijn!'
[4] Nikodemus vervolgde: 'En waaruit bestaat dan eigenlijk het onrecht dat jullie hier in deze plaats is aangedaan?'
[5] De woordvoerder zei: 'Strikt rechtvaardige heer! Wij hebben onze wagens en lastdieren buiten op een grote open plaats gestald en zijn toen in groepen verdeeld naar verschillende herbergen van deze plaats gegaan, omdat we in deze grote herberg geen plaats konden krijgen. Toen hebben we ons met een zeer magere kost gesterkt en wilden alles wat we gebruikt hadden ook onmiddellijk naar alle redelijkheid betalen, -maar nu hebben die waarden ons zo veel berekend, dat wij dat in Damascus nog niet zouden vragen aan een gast als hij een heel jaar bij ons. zou eten en drinken ofschoon men bij ons toch ook niets voor mets krijgt! Zoiets hebben we echt nog nergens meegemaakt!'
[6] Nikodemus zei: 'Wat hebben jullie dan gegeten en gedronken en hoeveel heeft men jullie daarvoor gerekend?'
[7] De woordvoerder zei: 'Strikt rechtvaardige heer! We hebben Ieder een niet al te grote vis gekregen, een stuk gezuurd brood en een beker zeer middelmatige wijn, niets meer en ook niets minder. En daarvoor wilden deze woekeraars van ieder -zeg -honderd zilverstukken hebben; Voor dat geld kun je naar het verre Indië en vandaar weer terugreizen! Nee, zoiets heb ik nog nooit gehoord! -Wat zegt u daarvan, strenge en rechtvaardige heer?'
[8] Nikodemus zei: 'Hebben jullie het geld dat de waarden van jullie wilden hebben soms ook al betaald?'
[9] De woordvoerder zei: 'Strikt rechtvaardige heer! Dan waren we wel grote dwazen geweest! Dat tumult midden op straat is immers juist ontstaan, omdat wij hun het verlangde geld wijselijk niet hebben gegeven! Gelijk straatrovers willen ze ons nu onze koopwaar afnemen en om die reden zoeken we nu rechtsbescherming bij u tegen dat grove geweld ; krijgen wij die niet, dan zullen deze vreselijke lieden uit Emmaüs de Damasceners leren kennen!'
[10] Nikodemus zei: 'Wel, jullie hebben de kwestie nu naar voren gebracht en jullie zal ook recht en gerechtigheid geschieden, wanneer alles precies zo is als jullie mij gezegd hebben. Voordat ik jullie echter recht kan doen wedervaren, moet ik ook jullie tegenstanders horen om te weten wat zij eventueel tegen jullie klacht aan te voeren hebben! Dat moeten jullie natuurlijk wel toestaan!'
[11] De woordvoerder zei: 'Dat vinden wij natuurlijk goed; laat ze maar komen!'
[12] Nikodemus zei: 'Indien hier iemand van de hoogst onredelijke waarden en herbergbezitters aanwezig is, laat hem dan naar voren komen en spreken!'
[13] Er bevonden zich drie waarden onder de vreemde aanklagers; ze kwamen naar voren en zeiden: 'Wij ontkennen niet dat we het door hen genoemde bedrag voor het avondmaal werkelijk verlangd hebben, wat inderdaad veel te veel is; maar wij zijn ook verschillende keren in Damascus geweest, waar wij onze koopwaar op de markt brachten. We zijn er altijd maar drie dagen gebleven en hebben daar in de herbergen ook zo verschrikkelijk veel moeten betalen. Wanneer wij van hen nu tien keer zo veel vragen als van andere reizigers, nemen wij alleen maar van hen terug wat zij allang geleden te veel van ons hebben genomen. En wanneer wij dat doen, denken we dat we volgens de wet van Mozes, die luidt 'oog om oog, tand om tand' geen onrecht begaan!'
[14] Nikodemus zei nu: 'Ja, dan wordt het wel moeilijk om zowel de ene als de andere partij volledig gelijk te geven! Want jullie, Damasceners hebben liefdeloos gehandeld ten aanzien van deze mensen uit Emmaüs, en die doen jullie nu onrecht aan! Jullie begrijpen dus wel dat het moeilijk is om een juist oordeel te vellen. Tref daarom een schikking en verreken met elkaar wat ieder te veel heeft verlangd, dan zal jullie strijd in de ogen van God en de rechtvaardig denkende en willende mensen ten einde zijn!'
[15] De woordvoerder uit Damascus zei: 'Strikt rechtvaardige heer, wij kennen maar één recht en dat heet bij ons redelijkheid! Het klopt dat in onze grote stad op de openbare marktdagen van de handelslieden iets meer gevraagd wordt dan van degenen die hun waren kopen; maar wat ook waar is, is dat deze mensen uit Emmaüs ons nu evenveel berekend hebben als wat ze bij ons, en dat in tien jaar tijd, te veel hebben betaald. Daar kunnen wij echter helemaal niets aan doen, omdat wij geen herbergbezitters zijn maar slechts heel eenvoudige handelslieden, die overal handel drijven met hetgeen zij door de vaardigheid van hun handen gemaakt hebben. Als deze woekeraars uit Emmaüs hun verhaal willen halen bij ons, Damasceners, dan moeten ze dat in Damascus bij de herbergbezitters doen, maar niet bij ons, daar wij hen nooit afgezet hebben met de artikelen die ze van ons gekocht hebben!'
[16] Daarop zeiden de waarden uit Emmaüs: 'Dat zullen we zeker niet doen, want we hebben gezworen om dat peperdure Damascus nooit meer te bezoeken! Zij moeten ons hier nu betalen wat wij verlangen en zich thuis bij hun dure herbergbezitters schadeloosstellen!'
[17] Nu kwam Nikodemus naar Mij toe en vroeg Me wat hij moest doen.
[18] Ik zei: 'De Damasceners hebben gelijk en de waarden uit Emmaüs zijn hoogst onredelijke woekeraars! Ze moeten verlangen wat rechtvaardig is en dat wil zeggen, dat elk der handelslieden hun per persoon slechts twee muntstukken hoeft te betalen en geen stater meer! Als de handelslieden uit Emmaüs in Damascus zijn afgezet is dat hun eigen schuld; ze wilden zich daar als rijke mensen voordoen en zwelgden en brasten vaak buitensporig, en de Damasceners hadden gelijk dat ze zich daar behoorlijk voor lieten betalen. Als de rekening volgens hen in Damascus te hoog was, hadden ze toen immers een klacht kunnen indienen bij de rechters daar! Waren zij het toen ten gevolge van hun grootdoenerij eens met de rekening, dan moeten zij het er ook nu mee eens zijn! En wanneer zij deze Damasceners eigenmachtig geweld willen aandoen, zal ook hun geweld worden aangedaan! Ze kunnen nu het een of het ander kiezen en doen wat ze willen; maar dan zullen ook wij doen wat wij willen!'
[19] Deze woorden van Mij hadden de Damasceners heel goed gehoord, maar het drietal uit Emmaüs eveneens.
[20] De Damasceners kwamen naar Mij toe en de woordvoerder sprak: 'Luister, voor ons totaal onbekende vriend! U hebt daar de zuiverste waarheid gesproken; zo was het ook! Die mensen hebben, omdat ze in de buurt van de grote stad Jeruzalem wonen, voor ons Damasceners een grote geringschatting getoond en lieten ons door hun buitensporige zwelgpartijen zien hoe rijk en koopkrachtig ze waren in vergelijking met ons; ze kregen van onze waarden dan ook wat ze verlangden en toen was hun niets te duur. Maar pas nu moeten ze spijt hebben gekregen van hun braspartijen en wilden ze zich schadeloosstellen bij ons, totaal onschuldigen, wat de feiten nu maar al te duidelijk bewijzen. Maar jij, edele en waarachtige vriend, hebt nu een volledig juist oordeel geveld en wij voegen er nu hier het verzoek aan toe dat het ook werkelijk uitgevoerd wordt!'
[21] Nu kwamen de drie waarden heel vrijpostig naar voren en zeiden: 'Tegen de uitvoering van dit oordeel zullen wij ons weten te beschermen! Wie bent u eigenlijk dat u tegen ons durft op te treden en die onbetrouwbare Damasceners in bescherming neemt?'
[22] Ik zei: 'Hier, aan Mijn rechterhand, zitten de Romeinse machthebbers die omwille van Mij zelfs van Rome hier naartoe zijn gekomen! Zij zullen jullie wel zeggen wie Ik eigenlijk ben, als jullie je niet willen schikken naar Mijn oordeel! Maar als het zover is, wee jullie, woekerzielen! Bij hetgeen Ik heb gezegd zal het ook blijven! Doen jullie nu watje wilt!'
[23] Na deze woorden vertrokken de drie waarden snel en vatten het plan op om met hun knechten, vrienden en handlangers de karavaan aan te vallen, die zich buiten bevond, om hun verhaal te halen. Dat gaf Ik ook Nikodemus en Agricola te kennen.
[24] Agricola, die het harde drietal uit Emmaüs nu helemaal niet meer kon lijden, vroeg onmiddellijk aan Nikodemus of zich in deze plaats Romeinse militairen bevonden.
[25] En Nikodemus antwoordde: 'Machtige vriend, hier zijn permanent rond de honderd man Romeinse soldaten gelegerd!'
[26] Agricola zei: 'Zeg dat de commandant hier moet komen!'
[27] Ik zei: 'Vriend, als er een gevaar op komst is dat zeker dreigt, komt jouw welgemeende bevel wel veel te laat! Daarom heb Ik via Mijn Rafaël reeds voor alles gezorgd en de Romeinse soldaten voeren reeds uit wat hun bevolen werd. Ze zullen de halsstarrige waarden spoedig hierheen brengen; want toen die met hun handlangers de wagens en lastdieren naderden, werden ze door de soldaten die daar opgesteld stonden omsingeld en gevangen genomen. Ze zullen nu ook gauw hier voor de herberg gebracht worden en de commandant zal binnen komen om Nikodemus naar zijn oordeel te vragen.'
[28] Agricola was het daar natuurlijk mee eens en Nikodemus vroeg Mij wat voor oordeel hij moest vellen.
[29] Ik zei: 'Je hebt zoëven toch gehoord wat Ik tegen deze hier nog aanwezige Damasceners gezegd heb! Maar als de waarden daar helemaal niet mee akkoord gaan, neem jij dan het door Mij vastgestelde bedrag van de Damasceners in ontvangst en verdeel het bij een goede gelegenheid onder de armen! En de slechte waarden moeten in plaats daarvan drie volle dagen in de kerker blijven en dan bij hun vrijlating ernstig vermaand en bedreigd worden; dat zal voldoende zijn om hen voor toekomstige gevallen nuchter en redelijk te stemmen.'
[30] Toen Ik Nikodemus dat advies had gegeven, kwam ook reeds de Romeinse commandant naar ons toe in de eetzaal, legde Nikodemus voor wat er aan de hand was en verlangde het oordeel van hem.
[31] En Nikodemus zei de commandant wat Ik hem tevoren had gezegd.
[32] Deze gaf dat meteen door aan de waarden, die het oordeel echter onder allerlei uitvluchten niet wilden accepteren. Maar de commandant maakt korte metten en wierp ze in een kerker. Toen ze dat hoorden, stelden de Damasceners onmiddellijk het door Mij vastgestelde bedrag voor het avondmaal van de hele karavaan aan Nikodemus ter hand en bedankten Mij zoveel ze konden voor het door Mij uitgesproken oordeel.
«« 178 / 229 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.