Terugkeer naar de Olijfberg

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)

«« 181 / 229 »»
[1] Ik zei nu tegen Nikodemus: 'Gisteren op de Olijfberg heb Ik je beloofd om je hier een helder licht te geven over de zondvloed van Noach, en dat zal dan ook gebeuren. Mijn Rafaël zal het jullie uitleggen, terwijl Ik intussen een beetje ga rusten.'
[2] Hierop kwam Rafaël naar voren en verklaarde de vloed op dezelfde manier als Ik hem (nota bene!) in Mijn 'Huishouding' aan jullie heb uitgelegd. Allen waren er zeer verbaasd over .
[3] Toen Rafaël na een uur klaar was met het beschrijven van de zondvloed van Noach, waarover alle aanwezigen - zoals reeds gezegd - zeer verwonderd waren, zei Ik: 'Luister, het is nu bijna middernacht en tijd om op te breken! Laten we daarom op weg gaan naar de Olijfberg; want nu rusten de ogen van onze vijanden, zodat wij ons ongezien naar de stad kunnen begeven! Laten we echter niet allemaal tegelijk gaan, maar liever wat verspreid en ook moet niemand onderweg iets zeggen; want toen het donker begon te worden heeft de tempel er vanwege Mij spionnen op uitgestuurd, maar ook omdat er twee Farizeeën en twee levieten nog niet zijn teruggekeerd. Maar de spionnen vrezen nu dat hun vannacht iets ergs kan overkomen. Daarom zullen ze niemand aanspreken, ook niet als er iemand in hun buurt komt, maar natuurlijk alleen als hij zwijgt. Als er twee met elkaar praten, zouden ze meteen merken of iemand een jood uit Jeruzalem is of een Griek, Galileeër of Romein. Dan zouden ze op hem afkomen om te vragen waar hij midden in de nacht vandaan komt. Laten we daarom ook deze kleine voorzichtigheid niet uit het oog verliezen!'
[4] De Opper-Egyptenaar zei: 'Heer en Meester! Als ook wij met U mee mogen gaan, staat U ons dan alstublieft toe dat wij voorop lopen, dan zullen die boosaardige spionnen voor ons op de vlucht slaan, zoals een haas, die achterna gezeten wordt door jachthonden. Wij zullen lucht van hen krijgen en met een vaart op hen af rennen, zodat ze op de vlucht zullen slaan. Want ze zullen ons voor duivels houden vanwege onze donkerbruine gezichten, die er nu in het maanlicht helemaal zwart uitzien! Of als het mocht zijn dat ze ons iets aan willen doen, dan doen we met hen hetzelfde als wat de beide vooraanstaande Romeinen Agrippa en Laius volgens hun zeggen in ons land is overkomen. We nagelen hen zeven dagen lang vast aan de grond waar ze op staan, of zo lang als Uw heilige wil ons dat gebiedt.'
[5] Ik zei: 'Mijn lieve vrienden, wat jullie nu voor Mij willen doen, zou Ik ook Zelf kunnen doen als dat goed en nodig zou zijn, zoals Ik dat en nog vele andere dingen ook al gedaan heb als dat goed en noodzakelijk was. Maar in dit geval zou het noch goed noch nodig zijn en daarom laten we het achterwege en gaan hier weg zoals Ik dat al eerder heb bepaald! Maar omdat ook de beide Romeinen, die hier in Emmaüs wonen, Mij naar de Olijfberg begeleiden, kunnen ook jullie vannacht en morgen bij ons blijven. Zoals jullie wel weten is het morgen bij de joden een hoge feestdag en Ikzelf zal morgen weer in de tempelonderricht geven. De dag daarna kunnen jullie weer met de Romeinen huiswaarts trekken.'
[6] De Opper-Egyptenaren, dankten voor deze wenk en traden terug.
[7] Ik verhief Me en zei: Wie met MIJ mee wil gaan moet opstaan en meegaan!'
[8] Allen stonden op, behalve de vrouwen de kinderen van Nikodemus. die zouden ook wel graag mee zijn gegaan, maar hun was gezegd dat ze hier moesten blijven. Ik ging voorop en allen volgden Mij.
[9] Op het plein vroeg Agricola Mij nog naar de jongeren.
[10] En Ik zei: 'Wees nu stil; die zijn op aanwijzing van Mijn dienaar al ter plaatse, je zult ze allemaal op de Olijfberg aantreffen!'
[11] Vanaf dat moment liepen we snel doch heel stil door naar de Olijfberg.
[12] Na een klein halfuur bevonden we ons al in de buurt van Jeruzalem, waar we een paar wachters aantroffen. Maar die lieten ons rustig doorlopen; want we waren met een te grote groep en ze hielden ons voor Romeinen en Grieken, waar ze in geen geval mee in conflict wilden komen. Die gevolgtrekking maakten zij , omdat we groepsgewijs aankwamen en geen woord met elkaar wisselden, wat ook gebruikelijk was bij de patrouillerende Romeinse wachters. Spoedig bereikten we de poort van de tuinmuur en korte tijd later ook de herberg op de Olijfberg; we gingen meteen naar de grote eetzaal, die volop verlicht op ons wachtte.
[13] De waard van Lazarus' herberg vroeg Me of hij spijzen en drank moest laten opdienen.
[14] Ik zei: 'Het is niet goed voor een mens als hij om deze tijd voedsel tot zich neemt; want ook de ingewanden van een mens hebben rust nodig. Maar zorg morgen voor een maaltijd!'
[15] Hiermee was de waard tevreden en ging naar Lazarus om hem een grote som geld te overhandigen, die hij op die dag had ontvangen; hij zei hem dat het grootste deel daarvan betaald was door de inmiddels vertrokken slavenhandelaren.
[16] Toen zei Lazarus: 'Maar van hen had je toch niets moeten aannemen!'
[17] De waard zei: 'Beste vriend, dat wilde ik ook niet -ik wist immers dat ze bij jou als vrienden te gast waren -; maar ze zeiden: 'Wij hebben hier de grootste levensschatten ontvangen, die met geen goud van de wereld te betalen zijn. Hoe zouden we kunnen toelaten dat wij en onze knechten bovendien nog worden vrijgehouden?! Hier, neem nu maar gerust deze kleinigheid voor je heer en voor jezelf'
[18] Toen legden ze deze zeven zakken vol louter zware goudstukken op de tafel en verdwenen zeer snel. Ik kon toen natuurlijk niets anders doen dan ze voor jou bewaren. En die paar honderd zilverstukken hier heb ik van andere gasten ontvangen; want er zijn al snel heel wat gasten gekomen, voor het grootste deel vreemdelingen, die veel gebruikt en goed betaald hebben. Sommigen wilden hier overnachten; maar ik heb me verontschuldigd door hun waarheidsgetrouw te vertellen dat ik al een paar honderd gasten verwachtte, die overdag slechts een uitstapje naar Emmaüs hadden gemaakt maar 's avonds weer terug zouden komen. Alleen een oude, vermoeide pelgrim heb ik hier gehouden en ik heb in mijn kamer een slaapplaats voor hem klaar gemaakt.
[19] 's middags was hier onder anderen ook die vrouw, die eerst die hooggeplaatste Romeinen hier naartoe had gebracht. Ze heeft hier gegeten en gedronken en informeerde toen zeer belangstellend naar de Heer en Meester. Ze betaalde er tien zilverlingen voor. Maar ik vertrouwde deze persoon niet, omdat ze best een spion van de tempel had kunnen zijn, daar het maar al te bekend is dat dergelijke liederlijke personen zich voor geld voor alles laten gebruiken en daarom heb ik haar ook niet verteld waar de Heer en Meester naar toe is gegaan.
[20] Het stelde deze persoon kennelijk zo teleur, dat ze hier niet te horen kreeg waar haar Heiland naar toe was gegaan, dat ze huilde en ikzelf in tweestrijd kwam of ik haar toch nog zou zeggen, waar Hij zich bevond. Maar toen schoot me plotseling deze goede gedachte te binnen: 'Je bent ofwel een omkoopbaar en corrupt persoon of je bent een uiterst vervelende dweepster, -die indruk had ze hier de eerste avond al gemaakt -, en de Heer en Meester kan je noch in het ene noch in het andere geval gebruiken!', en daarom vertelde ik haar dan ook niets. Maar Ik zei haar welgemeend het volgende: ' Als je werkelijk zo'n groot verlangen hebt naar de heer en meester die je heeft genezen, leef dan naar Zijn woord, dan zal Hij, aan wie ook onze meest geheime gedachten niet onbekend zijn, het op het juiste moment wel toelaten datje met Hem zult samenkomen!' Met deze raad was ze het helemaal eens en ging toen weg. En dat is dan ook alles wat er zich hier tijdens je afwezigheid heeft afgespeeld en wat van enige betekenis was. Zeg me nu of ik wel juist hebt gehandeld in al deze gevallen!'
[21] Lazarus zei: 'Vriend, zoals altijd heb je ook nu juist gehandeld, en ik denk ook dat ons aller Vriend, Heer en Meester even tevreden over je zal zijn als ik; en deze paar honderd munten en zilverlingen kun je zelf houden voor je moeite!'
[22] De waard zei: 'Vriend, ik krijg toch al teveelloon van je om daar bovenop nog iets te moeten aannemen; maar omdat ik weet dat ieder van je uitspraken zo goed als een echte eed is, moet ik het geld wel aannemen! Maar voor mijzelf neem ik het zeker niet; want ik zal er wel een aantal behoeftige afnemers voor weten te vinden.'
[23] Hier ging Ikzelf naar beiden toe en zei, nadat Ik Mijn handen op hun schouders had gelegd: 'Zo hoort het, Mijn beste vrienden! Je hebt hier vandaag ook geheel in Mijn geest gehandeld! Waarlijk, Ik zeg jullie: Jij, Mijn Jordan, bent samen met onze broeder Lazarus voor Mij meer waard dan honderd landen vol ongerechtigheid en eigenliefde!
[24] Waarlijk, als Ik hier niet enkele mannen had gevonden zoals jullie, en jullie aan het hoofd daarvan, zou Ik niet op deze plaats vertoeven! Wandel zo verder op Mijn paden, dan zal Ik zoals nu niet alleen jullie Heer en Meester zijn, maar jullie ware broeder in eigen persoon en wat Mij toebehoort van eeuwigheid zal ook van jullie zijn, voor altijd!
[25] O, waren alle mensen toch zoals jullie, dan zou het er op aarde heel anders uitzien! Maar de traagheid van de mensen is het oude vangnet van de satan, waarin ze zich gewillig laten vangen tot hun eeuwige verder[ En toch konden de mensen niet volkomener geschapen worden dan ze zijn! Ze hebben verstand, inzicht, een volledig vrije wil en een geweten dat hen altijd waarschuwt, en overal en te allen tijde door Mij gewekte mannen en leraren, die zeer actief zijn en een even grote wijsheid hebben als de engelen. Maar hun genotzucht en traagheid trekt hen voortdurend af van al het juiste, ware en goede. En zo vallen ze ten offer aan het rijk van het verderf, en kan niets anders hen helpen dan het ene gericht na het andere en de ene straf na de andere. En zelfs dat helpt alleen maar een uiterst kleine minderheid.
[26] Waarlijk, de hele aarde zou nooit een slechte en mislukte oogst hebben, als de mensen maar enigszins op jullie leken. Maar in het hele land der joden zijn er nu geen duizend die geheel zijn zoals ze behoren te zijn. Maar ook omwille van deze duizend zal Ik het land niet teisteren met een algehele plaag. De goeden zullen altijd in zoverre van iedere plaag verschoond blijven als ze zelf waarachtig goed zijn; maar voorzover ze op een of andere manier meedoen met de wereld, zullen ze ook deel hebben aan de bezoekingen van de wereld.
[27] Geloof Me, het geeft Mij waarlijk geen vreugde als Ik toelaat, dat de trage mensen op aarde regelmatig met duizend en één plagen worden geteisterd! Maar het gaat nu eenmaal niet anders; want als een heer zijn altijd slaperige en trage knechten niet bijna dagelijks voor het nodige werk zou wekken, zou het er met zijn oogst en zijn opbrengsten slecht en zeer mager uitzien. Alleen de inspanningen van de heer, die bestaan uit het op tijd wakker maken van zijn vele knechten en arbeiders, strekt hemzelf en ook hun tot voordeel. Maar degenen die zich verstoppen om te kunnen doorslapen en niet te hoeven werken, hebben het dan ook aan zichzelf te wijten als ze te gronde gaan.
[28] Laat daarom allen die jullie ten dienste staan altijd wakker en actief zijn in alles wat juist, waar en goed is, dan hebben jullie voor Mij goed zaad uitgezaaid, dat ons als oogst honderdvoudige vrucht zal opleveren en een groot deel van de oogst zal eeuwig jullie deel zijn!
[29] Omdat het nu echter al laat in de nacht is geworden, moeten we ons lichaam tot morgen de nodige rust geven; want ofschoon de dag van morgen een sabbat is, zal hij weer veel van onze krachten vergen!'
[30] Daar waren alle aanwezigen het volledig mee eens; ze begaven zich naar hun slaapplaatsen. Ik echter bleef de hele verdere nacht nog zittend in Mijn leunstoel rusten.
«« 181 / 229 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.