Het weerzien met Cyrenius

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)

«« 211 / 229 »»
[1] (De Heer): 'Toen Cyrenius aan de oever kwam, zei hij tegen de hooggeplaatsten die hem geluk wensten: 'Ik dank jullie voor je oprechte medeleven met het ongeluk dat mij zeker te wachten gestaan zou hebben; maar het is uiterst verbazingwekkend, hoe de geweldig tekeer gaande storm zo plotseling ging liggen. Dat deed me helemaal denken aan eenzelfde gebeurtenis bij Ostracine in Egypte. Daar bevond zich toen een wonderbaarlijk kind van een joodse familie die daar naartoe was gevlucht. Dat kon de storm ook zo plotseling doen bedaren, terwijl het omgekeerd ook een storm tevoorschijn kon roepen. Dat zal ongeveer twintig jaar geleden zijn. Ik heb al alles geprobeerd om uit te laten zoeken waar dat gezin verblijft, maar tot nog toe was het allemaal tevergeefs. Ik heb nu ook allang niet meer aan dat gezin gedacht; maar het plotselinge ophouden van deze storm heeft dat vergelijkbare verschijnsel, dat ik, zoals ik net zei, al eens eerder heb meegemaakt, weer in mijn herinnering geroepen.
[2] Het is werkelijk hoogst merkwaardig! Als zo'n storm hier begint te razen duurt het meerdere dagen tot de grote zee weer zo rustig is geworden, dat men het aandurft om met een schip de zee op te gaan, - en zie nu eens hoe rustig de hele zee nu is geworden, zonder enige golfslag! Wat me ook zo wonderlijk vreemd voorkwam, is hoe mijn schip als het ware door een geheime kracht getrokken snel de oever naderde. Ik zeg jullie: dat is niet op natuurlijke wijze gebeurd!'
[3] Een hooggeplaatst persoon zei tegen Cyrenius: 'Kijk eens naar die vrije, in zee vooruitspringende plek. Daar zie je nog die vier mensen. Een man van ongeveer twintig jaar oud heeft tijdens de storm zijn handen uitgestrekt om de storm het zwijgen op te leggen, en de storm zweeg. Wij weten niet wie hij is, maar houden hem in eerste instantie toch voor een profeet van de joden; want een jood is hij, aan zijn kleren te zien. Of hij de storm werkelijk door zijn machtswoord heeft doen bedaren, durven we niet met zekerheid te beweren, maar het blijft merkwaardig dat de storm precies op het moment dat hij luid zijn bevel uitsprak, ging liggen. Het zou werkelijk de moeite waard zijn om nader uit te zoeken wat en wie die man is.'
[4] Cyrenius zei: 'Wacht eens, er gaat me nu een licht op! Het kan heel goed zijn dat die man nu precies die wonderlijke zoon is van dat gezin waar ik zojuist over sprak. Ik moet zelf met hem spreken!'
[5] Toen snelde Cyrenius naar de plaats waar wij vieren nog stonden en vanwaar wij de nu rustige zee met zijn veelsoortige verschijnselen gadesloegen, alsook de meest verschillende soorten zeevissen en ander gedierte, dat zich hier, gedwongen door Mijn wil, moest laten zien.
[6] Toen Cyrenius bij ons aankwam, vroeg hij aan Jozef, die hij zich nog tamelijk goed herinnerde: 'Vriend, ben jij niet dezelfde jood die ongeveer twintig jaar geleden vanwege de vervolging door de oude Herodes met zijn kleine gezin met mijn hulp naar Egypte, en wel naar Ostracine is gevlucht? En als jij dat bent, zeg me dan ook wat er van dat kleine wonderbaarlijke jongetje is geworden, dat ik voor een God aanzag!'
[7] Jozef maakte een diepe buiging en zei: 'Eerbiedwaardige, het is een te grote eer die u ons, arme timmerlieden uit Nazareth, hebt bewezen door zelf naar ons toe te komen, terwijl u toch maar hoefde te gebieden dat wij naar u moesten komen! Maar nu u al hier bent, zeg ik u met mijn hart vol dankbaarheid voor al het goede, dat u mij en mijn gezin inderdaad ongeveer twintig jaar geleden, reeds hier en later in Egypte, hebt bewezen, dat ik werkelijk diezelfde timmerman jozef ben en dat ook deze nu volwassen jongeman, nu ook timmerman, precies dezelfde is die u toen als een wonderbaarlijk jongetje hebt leren kennen.'
[8] Toen Cyrenius dat gehoord had, begon zijn gezicht werkelijk te stralen van vreugde.
[9] Hij omarmde Jozef en overlaadde hem met kussen en keerde zich toen tot Mij en zei: 'O Heer, acht U mij, grote zondaar in Uw ogen, wel waardig ook U te kussen?'
[10] Ik zei: 'Heil zij jou en alle heidenen, dat jullie Mij in jullie zonden veel eerder hebben herkend, dan de joden in hun licht! Daarom zal ook het licht van het leven aan de joden ontnomen worden en aan jullie, heidenen, worden gegeven. Kom jij maar en kus Me! Want wie met jouw liefde bij Mij komt, ook al kleefden er zoveel zonden aan zijn ziel als er gras is op de hele aarde en zand in de grote zee, Ik zou hem niet verstoten maar hem opnemen zoals een vader zijn zoon zou opnemen, die weliswaar voor hem verloren is gegaan maar die hij weer heeft teruggevonden!'
[11] Toen onze Cyrenius zulke woorden uit Mijn mond had vernomen was hij tot tranen bewogen, hij kwam naar Me toe, omarmde Mij en kuste Me zonder ophouden. Pas daarna dankte hij Mij voor de wonderbaarlijke redding uit het grote levensgevaar. Tegelijkertijd nodigde hij ons uit om mee naar zijn residentie te gaan, waar hij onze gastheer wilde zijn en wij hem alles moesten vertellen wat er in die tussentijd met ons gebeurd was.
[12] Maar Ik zei: 'Lieve Cyrenius, vanavond willen wij wel gehoor geven aan jouw wens; maar morgenvroeg moeten we bij deze Griek zijn, die meer dan zeven uur hier vandaan woont, omdat we daar een nieuw woonhuis en een grote varkensstal moeten bouwen.'
[13] Cyrenius zei: 'Goed, mijn goddelijke vriend, - ikzelf zal jullie daarheen begeleiden en daar ik nu een tijdlang niet hoef te werken, zal ik ook enkele dagen bij jullie blijven. Want nu ik jullie weer eenmaal gevonden heb, wil ik jullie niet zo gauw weer uit het oog verliezen!'
[14] Ik zei: 'Dat is allemaal heel goed, best en mooi van je, en wij zullen ook gehoor geven aan je uitnodiging. Maar nu zouden we graag nog een tijdje hier blijven; want Ik wil " Mijn broer Jacobus en ook deze brave Griek Anastocles de verschillende dieren van de zee laten zien en daar zullen we nog wel een paar uur voor nodig hebben.'
[15] Cyrenius zei: 'O Heer, dat zou ikzelf ook wel graag willen zien en zeker ook de anderen daar, die in de kleine haven op mij wachten!'
[16] Ik zei: 'Heel goed, laat ze allemaal hier komen, want dit is de gunstigste plaats daarvoor!'
[17] Toen liet Cyrenius alle anderen bij zich komen, het waren er bijna zeventig. Ze gingen langs de rand van de verhoogde vooruitstekende plaats staan en waren al gauw buiten zichzelf van verbazing, toen ze op het spiegelgladde zeeoppervlak dieren voorbij zagen trekken die ze nog nooit tevoren hadden gezien.
[18] Cyrenius zei vol verbazing: 'O eindeloos grote fantasie van de ene ware God! Wat een oneindig grote volheid van belichaamde gedachten van God! Wat een oneindige verscheidenheid! Wat een kolossen van zeemonsters komen telkens weer hier naar toe, aangetrokken door een onzichtbare scheppende kracht! Ruim een uur duurt deze wonderbaarlijke processie al, en nog is bij lange na het einde niet in zicht! Niet eens een duizendste deel kennen we bij naam en U, o Heer, roept ze in Uw wil naar Uw wijsheid zeker bij hun naam en alle dieren volgen Uw almachtige roep! O, allen die hier zijn moeten goed kijken, want jullie zien nu wat het oog van een sterfelijk mens nog nooit heeft gezien!'
[19] Een hooggeplaatste vroeg aan Cyrenius of Ik dat allemaal veroorzaakte.'
[20] Cyrenius zei: 'Wie anders? Wij beiden in ieder geval niet!'
[21] De hooggeplaatste zei: ' Als die man dat kan, dan moet hij zonder meer een God zijn, en dan zullen we hem wel goddelijke eer moeten laten bewijzen door onze priesters!'
[22] Cyrenius zei: 'Doe dat maar niet; want ik ken Hem allang en weet het beste wat Hij wil en wat Hem welgevallig is! Met een priester zouden we Hem alleen maar van ons verdrijven.'
[23] Toen onze Cyrenius dat tegen de hooggeplaatste had gezegd, nam deze het woord priester niet meer in de mond.
[24] Er kwamen nu de meest zeldzame schelp en schaaldieren voorbij zwemmen en Cyrenius sprak de wens uit dat hij, als aandenken aan deze wonderbaarlijke dag, graag enkele van die heerlijke schelpen en hoorns zou bezitten.
[25] Ik zei tegen hem: 'Zeg dan tegen een vanje dienaren, dat hij met een vaartuig op het water hier naartoe moet komen, dan zal Ik hem van daaraf wel aanwijzen welke exemplaren, die al volwassen zijn, hij uit het water moet halen!'
[26] Dat gebeurde onmiddellijk. Binnen enkele ogenblikken roeiden onder de vooruitstekende rotspunt drie flinke vaartuigen en de handige vissers haalden alle door Mij aangewezen prachtexemplaren uit het water en vulden hun boten daarmee.
[27] Toen zei Ik tegen Cyrenius: 'Laat ze voor vannacht in kalkhoudend water leggen, haal morgen ieder exemplaar er behoedzaam uit en reinig de mooie schelp van de vlezige inhoud, droog hem goed af en wrijf hem dan aan de binnenkant in met wat nardusolie! Dan kunnen ze in je schatkamer als aandenken worden bewaard!'
[28] Ook dat werd nauwkeurig uitgevoerd en Cyrenius kwam daardoor aan een schat, die enkele duizenden ponden goud waard was.
[29] Na twee uur was de voorbijtrekkende stoet ten einde, en maakten wij aanstalten om onze plek te verlaten.'
«« 211 / 229 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.