De ware aanbidding van God

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)

«« 59 / 229 »»
[1] Toen men klaar was met het morgenmaal, stapte de Griek die de vorige avond het meest aan het woord was geweest, naar buiten naar Lazarus en Rafaël en wilde meteen iets gaan zeggen; hij was echter zo verrast door de schoonheid van de engel dat hij stokstijf bleef staan en geen woord over zijn lippen kreeg.
[2] Na een ogenblik van de grote verbazing zei hij (De Griek) als tegen zichzelf 'Ja, ja, het is werkelijk een Olympus waarop de goden wonen! Als jullie mij gisteren niet verteld hadden dat er maar één enig ware God is, dan zou ik jou, wondermooie jongeman, zonder enige twijfel voor onze god Apollo houden; maar omdat er volgens jullie ongetwijfeld juiste uitspraak maar één God is, wiens kinderen jullie blijkbaar zijn, ben jij lieftallige jongeman, beslist een zeer lieve zoon van Hem. En omdat jullie dus ongetwijfeld kinderen van God zijn en dus onsterfelijk, zoals wij dat van goden aannemen, sta ons sterfelijke mensen dan toe jullie te aanbidden en neem genadig een offer van ons aan!'
[3] Hierop tastten de Grieken in hun buidels, haalden er Romeinse goudstukken uit en wilden die als offer aan de voeten van de engel leggen.
[4] Maar de engel zei: 'Beste vrienden, stoppen jullie je goud maar gauw weer op de plaats waar je het vandaan hebt gehaald! Want zie en hoor wat ik jullie nu zal zeggen! Echte goden laten zich door mensen niet aanbidden, ook nemen zij van niemand enig stoffelijk offer aan. De wijze en liefdevolle wens van de goden voor jullie mensen bestaat daarin, dat jullie maar in één, enig ware, eeuwige en almachtige God geloven en Hem met al jullie levenskracht boven alles zullen liefhebben en jullie naasten zoals ieder van jullie zichzelf liefheeft, wat zoveel wil zeggen als: wat je redelijkerwijs verwacht datje naaste voorjou zal doen, doe dat ook voor hem!
[5] Als jullie je dat ter harte nemen, geloven en daarnaar handelen, dan aanbidden jullie daardoor de ene ware God op waardige en passende wijze, en brengen jullie Hem op die manier het enige offer dat Hem werkelijk welgevallig is. En als jullie, wereldse mensen, dat zullen doen, zal de ene, ware God jullie, evenals ons, als Zijn onsterfelijke kinderen aannemen, en de macht en de heerschappij van de dood zal van jullie zielen wijken.
[6] Het aanbidden met de lippen en alle soorten offers zijn alleen maar door de slechte, heerszuchtige priesters en koningen bedacht. Zij laten zich hemelhoog vereren en eisen grote offers van de mensen, die zij voortdurend toeroepen dat zij erge zondaars zijn en daarom de goden grote offers moeten brengen, omdat deze hen anders met grote en zware plagen zullen bezoeken. Maar dat doen de slechte priesters niet vanwege de goden, maar alleen terwille van zichzelf, om rijk en machtig te worden zodat ze de arme blinde mensen nog meer kunnen knechten.
[7] De echte God wil alleen maar dat alle mensen elkaar als broeders liefhebben en vrij en ongeknecht op aarde zullen wandelen en door de genade van de enige en alleen ware God in alle dingen voortdurend wijzer zullen worden. Omdat jullie nu uit mijn mond eerlijk, getrouwen naar waarheld gehoord hebben wat de enig ware God van de mensen wil, neem daarom jullie goud terug, want dit aardse slijk hebben de echte mensen en de ware God eeuwig niet nodig!'
[8] Toen raapten de Grieken hun goud weer op en stopten het in hun buidels.
[9] Maar de woordvoerder zei met een zeer vriendelijk gezicht: 'O, Godmens, u bent mijn hoogste liefde waardig, uw woorden waren waarachtig, zacht, mild en zoet als honingzeem, en wij zullen die ook opvolgen! Maar omdat u dus helemaal geen offer van ons wilt aannemen, begrijp ik toch met waarom u voor uw overheerlijke spijzen en dranken wel geld van ons, mensen, aanneemt! Waar heeft u geld voor nodig?'
[10] De engel zei glimlachend: 'Zelfs voor een God is het moeilijk het jullie mensen naar de zin te maken. Wisten jullie gisteren dan al,dat wij hier kinderen van God zijn? Nee, dat wisten jullie niet en jullie zagen ons aan voor heel gewone mensen die zich voor hun spijzen en dranken en voor de bediening laten betalen. Omdat wij dat wisten, handelden wij dan ook zoals de mensen dat doen, en er waren gisteravond veel woorden en bewijzen voor nodig geweest, vóór jullie een andere mening over ons kregen.
[11] Maar omdat jullie nu weten met wie je hier te maken hebt, hebben jullie nu dan ook gegeten en gedronken zonder dat iemand daarvoor geld heeft gevraagd, en dat zal nu ook niemand van je verlangen.
[12] Kijk, zo staan de zaken hier! Bij ons betalen alleen maar vreemdelingen tol, de Ingezetenen zijn volgens onze oude wetten daarvan vrijgesteld. Een vreemdeling is echter ieder die onze God en Zijn wetten niet kent en een dienaar van de afgoden is. Wie echter in onze ene en enig ware God gelooft, Zijn wetten kent en gelooft en daarnaar leeft en handelt, is een Ingezetene en betaalt bij ons joden geen tol en geen vertering.
[13] Toch vind je nu bij ons al velen die weliswaar ook joden zijn, maar toch met meer In een God geloven en Zijn wetten niet houden, maar a!leen naar hun begeerten leven en handelen. Die vragen tol en verteringsgeld zowel van de ingezetenen als van de vreemdelingen, maar zij worden door ons ook niet meer als inheemsen, maar als vreemdelingen gezien en behandeld. Is je dat nu duidelijk?'
«« 59 / 229 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.