Over het goed doen. Leiding van mensen door de goddelijke voorzienigheid.

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)

«« 92 / 229 »»
[1] Toen wij ons nu zo heel genoeglijk in ons mooie olijvenbos te goed deden, zei een van de groep van zeventig mensen, waaronder zich de genoemde echtbreekster bevond: 'O, wat hebben we het hier toch goed! We krijgen de hoogste geestelijke voeding voor onze zielen en de beste kost voor ons lichaam! Wat zijn we gelukkig! O, mochten toch allen die net als wij buiten hun schuld in grote ellende zitten, ook in zo'n gelukkige toestand komen! Ik zou willen dat alle mensen die nood lijden, geestelijk en lichamelijk geholpen zouden worden, als dat mogelijk was!'
[2] Ik zei: 'Mijn vriend, mogelijk is alles, maar om heel veel wijze redenen niet doenlijk of toelaatbaar. Er zijn veel zeer behoeftige en onder allerlei kwalen lijdende mensen die jij, volgens jouw hart, dat Mij zeer welgevallig is, zeker graag zou willen helpen; maar kijk, als je hen volgens jouw beste weten en geweten geholpen zou hebben, zouden zij in werkelijkheid helemaal niet geholpen zijn, maar je zou juist het tegendeel voor hen bereikt hebben!
[3] Het is daarom wel erg te prijzen in je dat je, nu je het goed hebt, aan de noodlijdenden en ellendigen denkt, en de wens hebt hen te helpen; maar heus, iedereen zou niet geholpen zijn die je geholpen had.
[4] Zie, niemand kent de nood en de ellende van de mensen beter dan Ik, en niemand is barmhartiger en liefdevoller dan Ik; maar alle mensen zouden enkel met Mijn liefde en ontferming weinig geholpen zijn, als Mijn hoogste wijsheid daarmee niet samenging.
[5] Ja, een arme familie gaat het slecht! Ze heeft geen werk, geen onderkomen, geen brood en lijdt honger en dorst. Zij bedelt van huis tot huis, van plaats naar plaats en bedelt op een dag vaak nauwelijks genoeg bij elkaar om de ergste honger te stillen, terwijl anderen in grote overvloed leven en zwelgen en zo'n arme familie de deur wijzen als zij om hulp naar hen toekomt.
[6] Dat is van de rijken die zo'n familie met harde harten tegemoet treden, ontegenzeggelijk slecht, en je zou als je zo'n harde bejegening zag, zeker mogen zeggen: 'Maar, grote, al goede en almachtige God, kunt U zo'n ten hemel schreiende onbarmhartigheid welongestraft toelaten? Vernietig zulke mensen met donder en bliksem uit Uw hemelen!' En zie, toch zou God die smeekbede van jou niet verhoren! Ja, maar waarom dan niet?
[7] 'Moet de liefdeloosheid van de mensen dan steeds maar doorwoekeren op deze aarde?' Nee, zeg Ik je, dat zeker niet! Maar kijk, volgens het wijze raadsbesluit van God moet alles zijn tijd hebben op aarde, om de mensen te laten rijpen voor het ware kindschap van God! Daarom heeft de rijke zijn tijd om rijk te zijn en met zijn overvloed barmhartig te zijn voor de armen, en de arme heeft zijn tijd om zich te oefenen in geduld en zelfverloochening en zijn nood en ellende op te offeren aan God, en dan zal God de arme al gauw op de voor zijn zieleheil beste wijze helpen en ook de harde rijke te rechter tijd tuchtigen. Want zowel de rijke als de arme zijn geroepen tot het kindschap van God.
[8] Onze arme familie was eens ook welgesteld, en hard voor andere armen en tot heil van hun zielen moest hun geluk zich noodzakelijkerwijs ook eenmaal keren. Als jij haar nu opeens zou helpen, dan zou zij al gauw weer overmoedig worden en zich op diegenen wreken die haar hard bejegend hebben. Als zij echter eenmaal goed geduld heeft leren oefenen, zal zij langzaam maar zeker, en wel zo onmerkbaar mogelijk, geholpen worden, en daarin zal zij de zorg van God beter en duidelijker herkennen dan wanneer men haar van vandaag op morgen in een zeer gelukkige welstand verheven zou hebben.
[9] Maar de harde rijke zal ook langzaam maar zeker stap voor stap in een slechtere toestand terecht komen. Hij zal dan hier dan daar bij zijn inschattingen fouten maken, een slechte oogst hebben, schade aan zijn kudden lijden, zelf ziek worden of zijn vrouw of een van zijn liefste kinderen, kortom, hij zal slag na slag te verduren krijgen.
[10] Als hij tot inkeer komt en zijn onrecht beseft, wordt hij ook weer geholpen; zal hij echter niet tot inkeer komen en zijn onrecht niet erkennen, dan zal hij alles verliezen en dan ook tot de bedelstaf geraken, of naar omstandigheden nog iets ergers te verduren krijgen.
[11] Wie hem dan in zijn armoede zal troosten en zal steunen, zal ook door God getroost en beloond worden; maar niemand zal hem helemaal kunnen helpen voordat God dat wil. Vriend, wees dus nu maar rustig en blij; want Ik weet wel wie rijp is om geholpen te worden!'
«« 92 / 229 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.