De verdedigingstoespraak van de hoofdmagiër

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)

«« 97 / 229 »»
[1] De hoofdmagiër zei: 'O beste, mooie en zeer wijze jongeman! Wij ontkennen helemaal niet dat de zaken er bij ons helaas zo voorstaan; maar wij hebben die al zo, zoals ze zijn, aangetroffen en niet zelfingevoerd. Laat degene die het oorspronkelijk zo bedacht, ingevoerd en geregeld heeft, maar voor een ware God verantwoording afleggen voor al het onheil dat wij stichten! Ik ben als kind van een priester zo opgevoed en onderricht en kan er niets aan doen dat ik nu ben wat ik ben. Bij ons geldt vroom bedrog als een voortreffelijke deugd; want je hoeft de gewone mensen alleen maar door allerlei geheime kunsten tot een vast en sterk geloof te brengen - wat op zichzelf niet zo moeilijk is als je het maar goed aanpakt -, en kijk, dan is zo iemand volmaakt gelukkig, leeft binnen een bepaalde orde en heeft geen angst voor de lichamelijke dood, omdat hij vast en zeker gelooft in een leven na de dood! Neemt men hem dit geloof af, dan is hij ogenblikkelijk ongelukkiger dan welk verlaten dier dan ook! Eer men echter in staat zou zijn om van alle mensen pure wijsgeren te maken, zou men allang een offer zijn geworden van de woede van het volk. Voorlopig kan er dus niets anders gedaan worden dan alles zaak zo te laten gaan als het nu gaat. Moet het anders worden, dan moet een almachtige God dat doen; daar zijn wij mensen te zwak voor .
[2] Ik ben met mijn wetenschap en kunst al ver de wereld ingetrokken, en was zelfs in het grote rijk voorbij de grote wereldmuur, maar ik heb nergens mensen aangetroffen bij wie een zekere duidelijke wereldse wijsheid algemeen verbreid was. Gewoonlijk is die slechts een bezit van de priesterstand; maar het volk leeft rustig en tevreden tengevolge van het blinde geloof, dat door de priesters wordt overgeleverd. En dat is werkelijk het beste middel om een volk binnen een zekere orde te houden en ervoor te zorgen dat het de grond vlijtig bewerkt.
[3] Dat hij leeft en ook zeker zal sterven, weet de mens; maar als een mens gezond en goed verzorgd is, leeft hij graag en is hij van nature een vijand van het sterven en de dood, en heeft er daarom altijd een grote angst voor. Deze voortdurende angst zou de mens al gauw dermate overmannen, dat hij voor elk werk en ook voor een geestelijke vorming volkomen ongeschikt zou worden, en hij zou ook de grootste vijand van het leven worden, -zoals er bij ons ook zo'n volk is, dat zijn leven vervloekt en geen kinderen verwekt om geen ongelukkige wezens op deze wereld te zetten. Dat volk vermeerdert zich alleen door nieuwkomers van buitenaf, met uitzondering van vrouwen, die daarom bij dit volk niet aangetroffen worden. Maar dan verschijnt de zichzelf boven alles verloochenende priesterstand, leert de mensen bepaalde onzichtbare machtige goden en hun krachten kennen en doet zich bij het volk voor als een zendeling en dienaar van de goden, die zelf macht heeft en voor de ogen van het volk wonderen verricht en voor hun oren wijsheid verkondigt.
[4] De wonderen zijn de getuigen van zijn woord. Het volk gelooft, omdat het met zijn ogen zelf de bevestiging heeft gezien, en het wordt gelukkig omdat het door zijn geloof geen angst meer heeft voor de dood en voor een eeuwige vernietiging, en omdat het hem het zekere en door niemand meer in twijfel getrokken uitzicht op een beter en eeuwig leven heeft gegeven.
[5] En kijk, dat is de vrucht van de nooit hoog genoeg gerespecteerde priesterstand, die zelf weliswaar altijd in het droevige besef leeft dat de dood van het lichaam zowel bij de mens als bij het dier en de plant het einde is. Om te zorgen dat de priester bij het volk het geloof steeds in stand houdt, mag het volk niet in het minst ingewijd worden in de innerlijke geheimen van de priester, maar moet het altijd een hoger wezen zien in de priester , wiens wijsheid en macht pas na de dood beseft zal worden door de vrome mensenziel; want als dat tijdens het lichamelijke leven zou gebeuren, zou dat haar dood zijn. Dat geloven de mensen ook, zij houden de wijsheid en de macht van de priester voor heilig en leiden daarbij een rustig, ordelijk en zo mogelijk gelukkig leven. Dat is dan ook de reden waarom de niet priesterlijke wonderdoeners altijd intensief vervolgd worden en harde en zware straffen krijgen, omdat ze gezien worden als door een slecht wezen gezonden verleiders van het gelukkige volk. Want het is beslist beter dat er één terwille van het volk lijdt, dan dat het hele volk uiteindelijk moet lijden terwille van één kwaadwillig mens.
[6] Onder ons priesters zijn er ook wel enkelen die bepaalde feitelijke bewijzen voor een voortleven van de ziel na de dood hebben; maar zulke bewijzen deugen niet voor een groot volk in het algemeen, maar alleen voor weinigen die volkomen in de innerlijkste levensmysteriën zijn ingewijd.
[7] Voor het gewone, ruwe, maar daarentegen sterk in het geloof staande volk deugen alleen maar zichtbare bewijzen met de grootst mogelijke, mysterieuze pracht. Daar kijkt het met grote van verbazing opengesperde ogen naar en met diep innerlijke ontzag, - en het gelooft, offert en werkt daarna met vreugde. En dat alles is echt niet zo slecht als jij, m'n lieftallige jonge vriend, mij daarnet in strenge bewoordingen hebt voorgehouden, en ik vraagje nu daarover je mening uit te spreken!'
«« 97 / 229 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.