Over weldaden

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)

«« 119 / 220 »»
[1] Ik zei: 'Ja, ja, Ik weet nu wel wat jij bovenal zou willen! Laat nu maar je moeder, je vrouw, je kinderen en ook je knecht bij Mij komen, maar vertel hun nog niets van het bijzondere dat je over Mij weet! Maar wanneer Ik tegen de avond weer van hier vertrokken zal zijn kun je hun, al naargelang ieders bevattingsvermogen, ook de hoofdzaak vertellen en hun zeggen dat allen die in Mij geloven, zich aan Mijn geboden houden uit zeer innige liefde tot Mij en zo ook de naasten, zoals armen en hulpbehoevenden, met raad en daad liefhebben, het eeuwige leven zullen hebben m Mijn rijk, dat geen begin en geen einde heeft. En ga ze nu halen!'
[2] Hierop ging de waard weg en bracht weldra al de zijnen de eetzaal binnen en stelde hen aan Mij voor, terwijl hij tegen hen zei: 'Voor deze ware Heiland aller heilanden ter wereld moeten jullie diep buigen, en dank alleen Hem voor de aan ons bewezen zeer grote weldaad en genade, die met alle schatten van de wereld nooit te betalen is!'
[3] De kinderen en de vrouw kenden Mij weliswaar al en naderden Mij onmiddellijk op een eerbiedige en zeer vriendelijke wijze en prezen God, omdat Hij aan een mens zo 'n werkelijk goddelijke macht verleend had. Maar de genezen moeder en de genezen knecht wedijverden werkelijk met elkaar in dank en lofbetuigingen, die ze met woorden en gebaren uitdrukten.
[4] Maar Ik zei tegen hen: 'Bedanken voor een ontvangen weldaad is mooi, juist en billijk; want men is aan degene die aan iemand liefde betoond heeft, ook weer alle liefde en vriendschap verschuldigd. Maar dat is geen al te grote kunst in het leven; de grotere en meer verdienstelijke kunst in het leven is: zich aan de geboden van God houden. De grootste en meest verdienstelijke kunst in het leven is echter: al zijn vijanden van harte vergeven; waar mogelijk goed doen aan degenen die ons kwaad toewensen en ook aandoen; en voor diegenen bidden en hen zegenen, dIe ons haten en vervloeken.
[5] Wie dat doet, stapelt gloeiende kolen op de hoofden van zijn vijanden, waardoor zij zich zullen beteren, en maakt hen weldra tot zijn berouwvolle vrienden, waardoor hemzelf alle zonden door Mij volkomen worden vergeven en hij reeds op aarde gelijk is aan de engelen Gods.
[6] Doen ook jullie zo, dan zal Gods genade en zegen nooit van jullie huls en van jullie wijken! .
[7] En als jullie al eens geld uitlenen, leen het dan ook aan de armen, die het jullie niet weer met woeker terug kunnen betalen, dan zullen jullie als beloning daarvoor als rente een grote schat in de hemel vinden!
[8] Wanneer jullie deze of gene een weldaad bewijzen,. doe het dan niet zo dat een ander, die het zich kan veroorloven, het jullie vergoedt hetzij door hogere rentes op te leggen of door het dagloon te verminderen bij degenen die genoodzaakt zijn jullie te dienen; maar wat jullie aan goeds doen voor de armen, doe dat vrij vanuit liefde tot God en de naaste, dan zullen jullie de vergoeding in de hemel vinden!
[9] Als er zo nu en dan onvruchtbare jaren komen, wordt dan met kariger, verkoop jullie graan niet duurder, bak het brood niet kleiner en slechter en verminder het dagloon van de arbeiders met, dan zullen jullie daarvoor alle zegen van boven hebben!
[10] Maar als jullie in tijden van nood karig zijn tegenover jullie naasten, zal ook God karig zijn met Zijn zegen over jullie velden, wijngaarden en kudden, en jullie zullen je daardoor weinig schatten in de hemel vergaren. Onthouden jullie dat goed en handel daar zonder bedenkingen naar, dan zullen jullie voor tijdelijk en eeuwig zegen in overvloed hebben! ' .
[11] Toen Ik de familie deze dingen gezegd en aangeraden had, zei de waard zelf na een poosje: 'Ja, ja, voor de ogen van de alziende geest uit God blijft niets, ook niet het allerkleinste, verborgen! .
[12] Het is bij ons en in mijn huis van oudsher gebruik geweest om het volgende te zeggen en er ook naar te handelen: 'Doe iedereen goed, als hij het nodig heeft; maar vergeet daarbij je eigen voordeel met!' Maar Ik zie nu in Uw licht, o Heer en Meester, dat deze wijze van denken en handelen absoluut niet overeenkomstig de goddelijke orde is, en daarom zal ik ook op dat gebied in de nabije toekomst een heel andere orde invoeren. Ik zal weliswaar af en toe mijn geld nog aan iemand die het nodig heeft, tegen een matige wettelijke rente lenen; maar als er iemand zal komen die mij ook geen rente kan betalen en als mij bekend kan zijn dat hij werkelijk in nood zit, zal ik hem ook altijd het noodzakelijkste zonder rente lenen en in het uiterste geval ook schenken. Vijanden heb ik weliswaar heel weinig en ik heb hun dan ook weinig te vergeven. Maar als ik er in de toekomst, wat voor ons niet te voorzien is, enkele zal krijgen dan zal ik hen bejegenen zoals U ons allen nu hebt aangeraden!'
«« 119 / 220 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.