Over de naastenliefde

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)

«« 120 / 220 »»
[1] Ik zei: 'Daar zul je heel goed aan doen! Maar nu zal Ik je nog iets zeggen, en wel tegen je gemoed, in een gelijkenis: stel, je zou je voor bepaalde aangelegenheden en zaken op een verre reis begeven! Maar aangezien je in vreemde landen zou zijn, al vele dagreizen van huis verwijderd, zou het kunnen gebeuren -zoals zoiets door toelating van boven al heel vaak in de wereld is gebeurd - dat je je hele vermogen, dat je op de lange en verre reis meegenomen had, kwijt zou raken en jij vervolgens in het vreemde land en in een volkomen vreemde plaats helemaal vertwijfeld zou raken, en je zou dan heel treurig gestemd en met een droevig gezicht in die vreemde plaats rondlopen.
[2] Maar iemand zou dat duidelijk aan je merken en zou je vragen: 'Vriend, jij schijnt heel treurig en terneergeslagen te zijn! Vertel mij wat je mankeert!'
[3] Je zou hem dan je ongeluk vertellen en hij zou daarop tegen je zeggen: 'Vriend, kom, ik wil je helpen; maar wees in het vervolg voorzichtig en bewaar goed wat van jou is! Als je mij bij gelegenheid kunt vergoeden wat ik je nu geef, dan zou je goed gehandeld hebben; en zou je dat niet kunnen, dan heb je aan mij geen schuldeiser!' En daarna zou de man jou geven wat je verloren had.
[4] Zeg Mij nu en ook jezelf hoe ongelooflijk blij jij zou zijn en hoezeer je God en zo'n edel mens daarvoor zou loven en prijzen; en als je dan weer behouden terug zou keren, zou je dan niet alles in het werk stellen om je tegenover zo iemand en ook tegenover God uitermate dankbaar te betonen?!
[5] Maar stel je dat nu ook eens voor van iemand anders, die ergens ver vandaan naar jou toe komt en wie een ongeluk overkomen is, en die zich vol bedroefdheid voor jouw welvarende herberg ophoudt, en huilt en zich geen raad weet. Als jij nu naar buiten zou gaan om hem te vragen: 'Vriend, je bent heel treurig en schijnt in een heel vervelende situatie te verkeren? Wat scheelt eraan? Zeg het mij openlijk, want kijk, ik ben iemand die, voorzover het in mijn macht ligt, bereid isje te helpen', dan zou die mens tegen jou zeggen: ' Ach, edele vriend, ik ben voor zaken uit een ver land hierheen gereisd en niet ver van hier door dieven overvallen, die al mijn geld hebben gestolen, dat bestond uit twintig pond goud en bovendien nog duizend zilverstukken in de gangbare munt van dit land, en nu sta ik hier zonder enig vermogen en weet mij, zo ver van mijn land en huis, geen raad en weet niet waar ik hulp kan krijgen!' Maar als jij dan tegen hem zou zeggen: 'Vriend, kom, ik zal je helpen! Je naam, je land en je woonplaats hoefje me niet eens te vertellen; maar hoe dit land, deze plaats en ook hoe ik heet, krijg je nog wel te horen! Als je mij het geld dat ik je leen een keer kunt brengen, zul je daar goed aan doen in de ogen van God en alle goede en rechtvaardige mensen; en als je dat niet zou kunnen, is het ook in orde!', waarna jij hem dan zou geven wat hij verloren had -hoe denk je dat God een dergelijke daad van naastenliefde zou beschouwen en belonen? En hoe zou deze mens, die jij weer gelukkig hebt gemaakt, eenmaal thuis, zich niet in alle opzichten inspannen om zich dankbaar en erkentelijk te betonen, omdat jij hem zonder enig eigenbelang zo'n grote vriendschap hebt bewezen?! En al zou deze mens in de roes van zijn aardse geluk misschien niet aanjou denken, zal in dat geval God jou dan niet honderdvoudig gedenken?
[6] Waarlijk, wie zulke daden doet zonder eigenbelang, maar uit pure, zuivere naastenliefde, die is ook een grote vriend van God; en is reeds op deze aarde gelijk aan de engelen des hemels en heeft de overvloed van het rijk Gods al in zijn hart!
[7] Want een arme uit een ander land is honderd maal armer dan een arme in zijn eigen land, die nog gemakkelijk hulp vindt bij al degenen die zijn nood goed kennen; maar de arme uit een vreemd land lijkt op een onmondig kind dat zijn nood nog aan niemand kenbaar kan maken, behalve door te huilen. Wees daarom ook barmhartig tegenover vreemdelingen, dan zullen jullie ook in de hemel barmhartig opgenomen worden; want voor de hemel zijn jullie tot nu toe nog louter vreemdelingen, aan wie tijdens jullie aardse reis daarheen een ongeluk is overkomen! -Wat denk jij nu van deze woorden van Mij?'
[8] De waard zei: 'Heer en Meester! Wat moet iemand als wij daar nog aan toevoegen? Dat is een zuivere waarheid en voor mensen als wij blijft er niets anders over dan de zuivere, goddelijke betekenis ervan in voorkomende gevallen ten uitvoer te brengen. Want wat mij goed zou doen als ik in een vreemd land in nood zou raken, dat ben ik ook een vreemdeling in mijn land verschuldigd! Want degenen die in landen en rijken ver hier vandaan wonen zijn immers ook mensen. Ook al hebben ze andere gewoonten en een ander geloof, dan moet men dat naar mijn mening geen rol laten spelen en men moet niet doen volgens de leer van onze Farizeeën, die zeggen dat de ware jood alle heidenen als honden moet beschouwen, zolang ze in hun heidendom volharden, -en dat degene die een heiden een weldaad bewijst zich de toorn van God op de hals haalt en zijn ziel aan de duivel verkoopt. Hij moet zich liever ook tegenover de heidenen vriendelijk betonen en hun laten zien dat hij als jood een goed en vriendelijk mens is; dan zal de heiden hem eerder vragen: 'Vriend, wat is de leer van jouw geloof, waaruit zulke goede mensen voortkomen?', dan als ik mij tegenover hem een harde en bovendien nog vijandig gesloten jood betoon.
[9] Als ik een heiden ware vriendschap betoon, dan is het gevolg daarvan toch niet dat ik zelf tot zijn duistere geloof overga, zoals de Farizeeën zeggen, maar ik blijf een jood en heb door mijn vriendelijkheid de heiden alleen maar de weg getoond, waarlangs ook hij een goede jood kan worden.
[10] Ware liefde en zachtmoedigheid zijn voor alle mensen beslist een veel betere leraar en bekeerder dan woede en wraaklust tegen degenen die zich beslist buiten hun schuld in de nacht van de geest bevinden! Zoals het zeker uiterst dwaas en onmenselijk zou zijn om een mens, om reden dat hij het licht in zijn ogen verloren heeft, te haten, te mijden, te verachten en hem geen liefde te betonen, zo schijnt het mij des te dwazer en erger te zijn, als men mensen, die in de geest blind zijn en zichzelf niet kunnen helpen, en men er nooit moeite voor doet om hun ook maar in de verte enige menselijke vriendelijkheid te betonen.
[11] Dat wij joden ons helaas tegenover vreemdelingen meestal hard en onvriendelijk gedragen, komt toch door niemand anders dan door onze priesters, die liever zouden zien dat men hun al de beste vruchten offert en de vreemdelingen van kruisbessen zou voorzien. Maar van nu af aan zal het in mijn huis heel anders worden! Uw woord, Heer en Meester, zal in het vervolg het richtsnoer voor het handelen van mijn hele huis zijn, en ik zal ervoor zorgen dat ook mijn buren in de verre omtrek zich naar mij zullen richten.'
[12] Ik zei: 'Jij hebt nu in alle opzichten goed en waar gesproken en zo is het. De blindheid van de Farizeeën is de enige oorzaak van al het verkeerde wat er onder de joden nu gebruikelijk is. Zij zijn zelf blinde leiders van blinden die, wanneer ze bij een kuil komen, er zeker beiden invallen, terwijl geen van beiden de ander er daarna uit kan helpen; daarom moeten jullie van hen niets anders aanhoren en aannemen dan alleen de leringen van Mozes en de profeten. Maar hun eigen bepalingen moeten jullie verafschuwen evenals hun werken, die louter en alleen slecht zijn!
[13] Men zegt wel dat de oudsten, schriftgeleerden en Farizeeën op de stoelen van Mozes en Aäron zitten. Het zij dan ook zo! Neem daarom alleen datgene van hen aan wat zij jullie van Mozes en Aäron voorlezen; maar al het andere moeten jullie beschouwen als een witgekalkt graf, dat naar buiten toe wel schittert, maar van binnen vol verrotting en smerige stank en dood is.
[14] Nu heb Ik jullie het meest noodzakelijke overeenkomstig de volle waarheid gezegd en getoond. Als jullie daarnaar zullen leven en handelen, zullen jullie ook het loon ontvangen dat Ik jullie beloofd heb; want Ikzelf heb de macht om dat aan jullie te geven, zoals Ik ook de macht heb om alle lichamelijk zieken door Mijn woord en door Mijn wil volkomen gezond te maken en de doden tot leven te wekken, waarvan allen die hier om Mij heen zijn tegenover jullie een geldig getuigenis kunnen geven; en zij zullen dat na Mij ook geven, wanneer Ik zal zijn teruggekeerd naar waar Ik vandaan gekomen ben. -Maar nu genoeg over dat alles; nu gaan wij jouw huis nog wat nader bekijken!'
«« 120 / 220 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.