De vraag naar de persoonlijkheid van Rafaël

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)

«« 131 / 220 »»
[1] Toen de hoofdman dat van Mij gehoord had, wendde hij zich direct naar de vermeende jongeman en zei tegen hem: 'Luister, mijn jonge en zeer bevallige vriend! Hoe komt het eigenlijk dat jij je in je jonge jaren in het eten en drinken wel haast met een reus zou kunnen meten en het je geen schade toebrengt?'
[2] Rafaël zei: 'Maar wat mijn kracht betreft ben ik ook een reus, ook al lijk ik dat niet te zijn wat mijn gestalte betreft! Als je wilt, kan ik je direct een staaltje laten zien!'
[3] De hoofdman zei: 'Wanneer je zoiets kunt, laat mij dan iets van jouw reuzenkracht zien!'
[4] Daarop zei Rafaël: 'Heel goed! Kijk, daar bij de muur tussen de beide grote ramen staat een ijzeren zuil, die dient om tijdens feesten als een offeraltaar gebruikt te worden; het is namelijk een huisofferaltaar, en in vroeger tijden werden daar veel offers op verbrand. Nu is deze bijna manshoge zuil natuurlijk alleen maar puur een sieraad van deze eetzaal. Hoe zwaar schat jij deze zuil, die behalve zijn hoogte ook een heel aanzienlijke omvang heeft?'
[5] De hoofdman stond op en onderzocht en bekeek de zuil eerst goed en zei toen: 'Ja, mijn beste jonge vriend, het gewicht van deze zuil is nauwelijks te schatten; ik denk dat onze huisheer Lazarus ons daar meer over zou kunnen vertellen.'
[6] Hierop zei Lazarus: 'Deze zuil is geschat op twintigduizend pond* en is al tweehonderd jaar geleden met veel moeite en kosten uit Korinte hiernaartoe gebracht.'
[7] De hoofdman zei: 'Ja, zo zwaar had ik hem ook op zijn minst geschat! En wat ga jij, mijn beste jonge vriend, nu met deze geweldig zware zuil doen?'
[8] Rafaël zei: 'Ik ga hem optillen en heel rustig en zonder enige inspanning neerzetten waar jij hem maar wilt hebben!'
[9] De hoofdman zei: 'Je hebt het gezegd en wilt het ook doen; beproef jouw reuzenkracht dus maar op deze zuil en zet hem bij het volgende raam!'
[10] Toen de hoofdman dat gezegd had, stond Rafaël op, liep naar de zuil, greep hem met beide handen vast, tilde hem snel in de hoogte met zo'n groot gemak alsof het een donzen veertje was en zette hem met hetzelfde gemak op de aangegeven plaats, liet hem daar enkele ogenblikken staan en zette hem toen op Lazarus' verzoek weer terug op de oude plaats.
[11] Toen hij klaar was met deze krachtproef, zei hij (Rafaël), vriendelijk glimlachend, tegen de buitengewoon verbaasde hoofdman: 'Welnu, mijn vriend, begrijp je nu waarom ik iets meer eet dan een ander mens?!'
[12] De hoofdman zei: 'Mijn mooie jonge vriend, wanneer jouw reuzenkracht af zou hangen van het feit dat jij ongeveer vier keer zoveel eet als een van ons, zou je nog lang niet zo met deze zware zuil kunnen spelen alsof je met het gewicht van een veertje te maken had; want dan zou je wel voor honderd mensen moeten kunnen eten, omdat er naar mijn mening wel de kracht van honderd mensen voor nodig is om deze zuil de baas te worden. Jouw reuzenkracht lijkt dus een heel andere oorzaak te hebben! En ik zal er waarschijnlijk niet al te ver naast zitten, als ik zeg dat achter jouw ongehoorde reuzenkracht deze Meester van alle meesters, een ware God aller goden zit! - Wat denk je van deze mening van mij?'
[13] Rafaël zei: 'Ja,ja, dat heb je heel juist geantwoord; maar deze Meester schuilt ook achter ieder mens en achter alles, wat bestaat, en dus ook achter jou, en toch krijg deze zuil niet van zijn plaats! Hoe is dat dan mogelijk, volgens jou?'
[14] De hoofdman zei: 'Dat is naar mijn oordeel heel gemakkelijk te begrijpen! Degene aan wie Hij bij het een of bij het ander meer kracht wil geven, hetzij voor altijd of ook voor een moment, die heeft die kracht dan ook; mij en ook heel veel andere mensen heeft Hij echter slechts zoveel kracht gegeven, als voor mij als gewoon mens nodig is.
[15] Welnu, waarom hij nu juist jou met zo'n buitengewoon grote kracht heeft toegerust, is een heel andere vraag, die niemand behalve Hij en zeker ook jij zal kunnen beantwoorden!'
[16] Daarop zei Rafaël: 'In de grond van de zaak heb je wel gelijk, hoewel er hier behalve jij, je metgezellen en de waard uit de buurt van Bethlehem waarschijnlijk niemand is die niet weet met wie hij in mijn persoon te maken heeft. Maar ik heb gehoord dat jij beneden bij de waard in het dal de Heer en Meester stevig hebt toegesproken over het feit dat God Zich weinig om de ontwikkeling van de mensen bekommert en zij tenslotte al het innerlijke levenslicht zouden moeten verliezen. Bovendien verlangde jij dat de zielen van de lichamelijk gestorven mensen zich aan de hier nog levenden zouden tonen, zodat dezen daaruit konden opmaken en echt geloven, dat er na de dood van het lichaam een voortleven van de ziel bestaat en hoe dat er dan uitziet.
[17] De Heer heeft jou daarover goed onderricht en jij hebt de les ook begrepen, hoewel jij zelf nog nooit een ziel hebt gezien die het lichaam reeds verlaten heeft. De Heer had bij de waard in het dal jouw ogen daar al voor kunnen openen, zodat jij onmiddellijk zichtbaar contact had kunnen krijgen met de zielen van gestorvenen; maar het behaagde Zijn wijsheid omjou eerst hier te laten zien wat jou voor een echt geloof nog ontbreekt. En die taak heeft de Heer mij nu in handen gegeven en ik heb mij dan ook reeds bij het eten zodanig gedragen, dat ik jou wel moest opvallen. Ik kan jou behalve mijn krachtproef nu ook nog wel andere bewijzen geven, als je die verlangt!'
[18] Nu dacht de hoofdman erover na wat hij Rafaël zou vragen.
[19] Maar nu mengden zich ook de leerlingen van Johannes in het gesprek en zeiden tegen Rafaël: 'Luister, jonge Simson, je hebt maar een paar mensen genoemd die jou niet zouden kennen; maar wij kennen jou ook niet! Openbaar je daarom ook aan ons; want wat het voortleven van de ziel na de dood van het lichaam betreft hebben wij ook nog geen helder geloof!
[20] Toen Johannes in de gevangenis onthoofd werd, overviel ons grote angst en droefheid en wij hebben er sterk naar verlangd dat zijn geest naar ons toe zou komen om ons te zeggen, wat wij nu verder moesten doen. Maar ons verlangen bleef tot nu toe onvervuld en reeds vaak kwamen wij zo onder elkaar tot de opvatting van de Sadduceeën, die niet geloven in een voortleven van de ziel na de dood van het lichaam.
[21] Wij oordeelden als volgt: als de ziel, in het bijzonder die van zo'n vrome leraar, voortleeft en dus ook voelt en denkt, kan het haar toch ook aan gene zijde niet onverschillig laten wat haar hier nog levende leerlingen doen en in wat voor troosteloze toestand zij zich bevinden! Maar als deze leerlingen nu al dikwijls onder tranen de geest van de gedode gesmeekt hebben, of hij hun zou willen verschijnen en hen tenminste in zoverre zou willen troosten door te laten weten dat hij na de dood gelukkig voortleeft in de wereld der geesten, maar hij al die dringende smeekbeden onverhoord laat, wat moet je dan anders denken dan: het geloof in het voortleven van de ziel na de dood van het lichaam is niets anders dan een algemeen gedachte en uitgesproken vrome wens, maar geen waarheid die ooit volkomen aangetoond kan worden!
[22] Maar deze opvatting is werkelijk absoluut niet troostvol voor mensen die iets dieper denken dan het geval is bij de gewone, luchthartige, lichtgelovige mensen, die zich niet om iets hogers bekommeren; en wel des te minder, omdat de meeste mensen tenslotte de dood die hen vernietigt dikwijls met het grootste leed en de onverdraaglijkste pijnen moeten bekopen. jij, jonge Simson, zult daaruit wel begrijpen, dat ook wij alle reden hebben omjou nader te leren kennen!'
[23] Rafaël zei: 'Die mening ben ik weliswaar ook toegedaan, maar dat zal met jullie wel enigszins moeilijk te bespreken zijn, omdat het geloof, dat het levenslicht van de ziel is, bij jullie nog nooit een stevige basis heeft gehad! Maar een leerling van de Heer heeft toch al iets over mij in jullie oor gefluisterd en daarom kon ik jullie dan ook niet helemaal rekenen tot degenen die helemaal niets over mij zouden weten! Maar jullie zeiden: 'Ach, hou op met dergelijke praat! Hoe kan dat nou, en wie kan zoiets geloven?!' ja, vrienden, wanneer jullie de leerling, die mij heel goed kent, niet geloven, hoe zullen jullie mij dan geloven? Zullen jullie dan niet bij jezelf zeggen: 'O, dat slaat alles! De jonge magiër verstaat heel goed de kunst om ons verstand met allerlei toverkunsten te verbijsteren! ' Wat zal ik dan verder nog voor jullie kunnen doen, om jullie in je geloof te sterken?'
[24] Eén van de leerlingen zei: 'Maak je daar maar niet druk om, jonge Simson; want zoveel beoordelingsvermogen bezitten wij wel, dat wij de waarheid van iets vals kunnen onderscheiden, anders zouden wij nooit leerlingen van iemand als Johannes zijn geworden!'
[25] Rafaël zei: 'Nu goed dan, kijken en luisteren jullie dan ook!'
«« 131 / 220 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.