Aankondiging van het lijden. De leerlingen en de blinde langs de weg naar Jericho (Luc. 18: 31-43)

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)

«« 168 / 220 »»
[1] Toen wij al zo ongeveer honderd passen buiten het dorp waren, en de ons bekende joodse Grieken en de paar leerlingen van Johannes, die tamelijk moe geworden waren van de dagreis, een beetje achtergebleven waren, omdat ze ons snelle tempo niet goed konden bijhouden, riep Ik de twaalf naar Mij toe, en ze vroegen Mij wat er aan de hand was.
[2] Ik zei tegen hen: 'Luister nu naar Mij en wordt niet verdrietig, want alles wat de profeten over Mij voorspeld hebben moet immers aan Mij vervuld worden!
[3] Zoals wij hier nu met elkaar wandelen, zullen wij ook spoedig weer naar Jeruzalem reizen, en dan zal alles voltooid worden wat, zoals reeds gezegd, de profeten over de Zoon des mensen geschreven hebben. Hij zal overgeleverd worden aan de heidenen en Hij zal bespot, gesmaad en bespuwd worden, en zij zullen Hem geselen en doden; maar op de derde dag zal Hij uit eigen kracht en macht weer opstaan, en zal dan voor altijd bij jullie zijn tot aan het einde der wereld en haar tijd, en jullie zullen eeuwig bij Hem in Zijn rijk zijn.'
[4] Toen Ik dat tegen de leerlingen gezegd had, keken zij elkaar met grote ogen aan en vroegen elkaar (de leerlingen) : 'Wat heeft Hij daar nu weer mee willen zeggen? Eerst wordt er gezegd dat de tempeldienaren Hem zullen grijpen en dat Hij de maat van hun zonden tot hun eigen verderf aan Zichzelf zal laten volmaken. Maar nu zei Hij niets over de tempeldienaren, maar wel over de heidenen, die voorzover wij weten tot nu toe steeds Zijn beste en meest gelovige vrienden waren! Wie het kan en wil, begrijpe het, maar echt - wij begrijpen dat toch echt niet!'
[5] Daarop overlegden ze onder elkaar of ze Mij daar een nadere uitleg over moesten vragen.
[6] Petrus dacht echter dat Ik zoiets misschien niet zo goed zou opnemen, en dat het dus raadzamer was om deze kwestie, die op zichzelf heel onduidelijk en droevig was, voorlopig te laten zoals Ik die uitgesproken had.
[7] Aangezien de leerlingen Mij daar verder niets over wilden vragen, zei ook Ik niets meer over deze aangelegenheid.
[8] Wij trokken vervolgens verder en kwamen op de plaats waar twee hoofdwegen elkaar kruisten. Weliswaar leidde onze oude weg, waarlangs wij van Jeruzalem kwamen, ook naar Jeruzalem, maar die liep voortdurend in grote bochten over bergen en dalen; de nieuwe weg echter, die de oude hier kruiste, leidde, langs Bethlehem, ook naar Jeruzalem, maar was vlakker en beter aangelegd en werd vaker door vreemdelingen en ook door de inwoners bereisd. En die reden waren er langs deze weg in de buurt van de plaatsen ook steeds veel bedelaars, die de reizigers hier om een aalmoes vroegen.
[9] Op de genoemde plek gingen wij dus de nieuwe weg op, alsof wij weer naar Jeruzalem wilden reizen, wat echter niet het geval was; maar de plaats die wij wilden bezoeken lag aan die nieuwe weg, en niet ver van die plaats troffen wij een bedelaar aan, die blind was. Deze en nog vele andere bedelaars trokken op feestdagen met hun ziende begeleiders ook naar Jeruzalem, om daar een groter bedrag aan geld bij elkaar te bedelen. Deze bedelaar was dan ook op het laatste feest in Jeruzalem geweest en had daar gehoord dat Ik daar grote tekenen gedaan had en blinden ziende had gemaakt, en hij kende ook Mijn naam.
[10] Aan de leerlingen, van wie er zich enkelen vooruit haastten om de stad nog bij dag te bereiken, werd eerst door de bedelaar luid om een aalmoes gevraagd, en toen ze tegen hem zeiden dat ze geen geld bij zich hadden, vroeg hij hun wie zij waren en wie er nog meer bij hen waren, en wat zij, die zelf arm waren, in deze schrale omgeving te zoeken hadden, omdat er al zoveel bedelaars waren.
[11] Toen zeiden zij (de leerlingen): 'Wij zijn leerlingen van de Heer Jezus uit Nazareth, die samen met ons reist, opdat ook deze streek door Hem gezegend wordt! Wij hebben daarom ook geen geld nodig, want Hij, de Heer Jezus uit Nazareth, zorgt voor ons!'
[12] Toen de blinde bedelaar dat gehoord had van de leerlingen, die hier even bleven wachten, zodat Ik en ook alle andere leerlingen ons weer bij hen konden voegen -wat wij ook weldra deden - vroeg de bedelaar nogmaals wat dat was en of Ik daar nu ook bij was, want hij merkte dat er veel mensen in zijn buurt waren.
[13] De leerlingen bevestigden de vraag van de bedelaar en onmiddellijk begon hij te roepen en zei luidkeels (de bedelaar): 'O Jezus van Nazareth, zoon van David - zoals men mij in Jeruzalem gezegd heeft en wat ik ook geloof ontferm u over mij!'
[14] Maar de leerlingen die vooruit waren gegaan waarschuwden hem en zeiden dat hij niet zo geweldig moest schreeuwen, maar dat hij stil moest zijn, omdat het zo dicht bij de kennelijk grote plaats teveelopzien zou baren.
[15] Maar de bedelaar stoorde zich daar niet aan en schreeuwde nog veel harder: 'O Jezus, zoon van David, ontferm u over mij!'
[16] Ik bleef dan ook staan en beval de ziende begeleider, dat hij de blinde bij Mij moest brengen, wat ook direct gebeurde.
[17] Toen hij dicht bij Mij gebracht werd, zei Ik tegen hem: 'Wat wil je eigenlijk dat Ik voor je doe?'
[18] Toen sprak de blinde: 'Heer, dat ik moge zien!'
[19] Toen zei Ik tegen hem: 'Wees dan ziende! Je geloof heeft je geholpen!'
[20] En terstond kon de blinde zien, volgde Mij en prees luidkeels God, die Mij zo'n ongehoorde macht verleend had.
«« 168 / 220 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.