De genezing van de zieken van de overste der Essenen

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)

«« 201 / 220 »»
[1] Toen de overste dat van Mij gehoord had, bedankte hij Mij van ganser harte; want daardoor was er een zware steen van hem afgevallen. Terwijl wij dit belangrijke gesprek met elkaar voerden, bereikten wij ook onze herberg, waar reeds een rijkelijk en welbereid ochtendmaal op ons wachtte. Wij gingen dan ook direct aan de grote voor ons gedekte tafel zitten, die vol stond met voedsel en dranken. Ik dankte, zegende de spijzen en de wijn, en vervolgens namen wij in een opgewekte stemming het ochtendmaal met mate tot ons, waarover de waard en zijn vrouw, die het maal voor ons bereid had, zich erg verheugden.
[2] Ook enkelen van de voornaamste Essenen, met de overste aan het hoofd, zaten aan onze tafel en aten en dronken met veel genoegen en blijdschap, hetgeen enkele vreemdelingen, die aan andere tafels ook zaten te ontbijten, zodanig opviel dat ze onder elkaar ( de vreemdelingen) zeiden: 'Daar moet wel iets heel bijzonders aan de hand zijn, omdat die zeer hoge heilanden, die er anders zo ernstig uitzien, nu zo opgewekt zijn als niemand hen ooit gezien heeft!'
[3] Deze woorden had de overste echter goed gehoord en hij zei tegen de vreemdelingen: 'Luister, jullie, die nu zulke beschouwingen aan ons wijden! Het is voldoende als sterfelijke.mensen, die de dood voor ogen hebben, met treurige en ernstige gezichten op aarde rondlopen en daardoor te kennen geven dat zij vrienden van het leven en niet van de dood zijn. Maar als een sterfelijk mens, zoals wij dat ook waren, van de dood tot het leven is doorgedrongen en het kleed van de algehele onsterfelijkheid heeft aangetrokken, dan kan hij ook op aarde al vol vreugde en opgewektheid zijn, alsof hij al in Gods hemelen was; maar jullie zullen dat nu natuurlijk nog niet inzien en begrijpen. Maar ook voor jullie kan de tijd komen, dat jullie dat zullen inzien en begrijpen!'
[4] Daarop zeiden de vreemdelingen niets meer, en wij aten en dronken verder .
[5] Toen wij het maal beëindigd hadden, kwam de jonge Arabier uit Egypte, die 's avonds door Mij genezen was, samen met nog enkele anderen, die verlamd en erg kreupel waren. Hij liep op Mij toe en vroeg Mij of Ik ook hen zou willen genezen; want, zo vertelde hij, zij waren ook uit zijn streek en waren zichzelf en hun medemensen tot last, wat hun heel veel verdriet deed, omdat zij in hun ellendige toestand voor niemand iets goeds konden doen en zich voortdurend moesten laten helpen en onderhouden door degenen die medelijden met hen hadden.
[6] Ik zei tegen de Arabier: 'Ik heb je weliswaar gezegd dat jij en ook degenen die gisteren bij jou waren tegenover de vreemdelingen niet moesten spreken over wat Ik aan jou heb gedaan. Nu heb je dat in het algemeen wel in acht genomen en hebt uit barmhartigheid alleen aan deze paar zieken verteld, waar en hoe jij zelf geholpen bent; nu heb jij hen meegenomen en in hun plaats zelf het verzoek gedaan, wat Mij over jouw hart een goed getuigenis geeft, en daarom zal jouw terecht verzoek bij Mij ook niet onverhoord blijven! Want de juiste, zuivere en onbaatzuchtige liefde en erbarming van een mens voor zijn lijdende broeders zal ook bij Mij altijd liefde, erbarming en verhoring vinden; er staat immers geschreven: 'God verhoort het gebed van een goed, rein, gelovig en vroom hart te allen tijde.'
[7] Maar opdat jullie in de toekomst, als jullie zullen geloven wat de Essenen jullie zullen leren, ook bij hen hulp kunnen krijgen, heb Ik ook hun de macht en kracht verleend om de kwalen in Mijn naam net zo te kunnen genezen als Ik jou gisteravond genezen heb; en nu moet de overste de lammen en kreupelen de handen opleggen, dan zullen zij geholpen zijn!'
[8] Toen de overste dat van Mij hoorde, vroeg hij Mij om deze keer toch Zelf de gebrekkigen te helpen; want voor zo'n werk voelde hij zich nog veel te onwaardig en in zijn gemoed ook nog te machteloos.
[9] Ik zei: 'Doe nu maar zoals Ik gezegd heb! Want een echte leerling moet immers steeds onder de ogen van de meester aan een werk beginnen, zodat de meester, als de leerling iets niet lukt, hem op de tekortkomingen en de reden van het mislukken kan wijzen. Want geen enkele leerling is net zo volmaakt als zijn meester; maar als hij door zijn vlijt en ijver als zijn meester zal zijn, zal hem ook, net als de meester, niets meer mislukken. Doe nu dus maar wat Ik gezegd heb, dan zal alles wel terechtkomen en helemaal goed gaan!'
[10] Toen pas vermande de overste zich en zei: 'O Heer en Meester, dan geschiede nu en altijd enkel en alleen Uw wil!' Na deze woorden stond hij op, ging met grote bewogenheid tussen de gebrekkigen staan en zei: 'In naam van Degene die als enige almachtig, meer dan heilig en eindeloos goed, liefdevol en barmhartig is, leg ik jullie mijn zwakke handen op, en moge de grote Heer en Meester jullie daardoor helpen! ,
[11] Toen de overste onder het zeggen van deze spreuk, die al Mijn leerlingen bij het genezen van zieken naderhand ook gebruikten, de kreupelen de handen oplegde, werd ieder van hen ogenblikkelijk zó genezen, alsof hem nooit iets gemankeerd had.
[12] Alleen één van hen, die door een val beide onderarmen verloren had en tevens aan zijn voeten verlamd was, werd wat dat laatste betreft weliswaar genezen, maar hij kreeg niet zijn armen terug en hij zei tegen de overste: ' Aangezien je mij door de wil van die enig almachtige Heer al van mijn andere kwalen bevrijd hebt, geloof ik nu ook vast en zeker dat je mij ook mijn verloren handen kunt geven!'
[13] De overste zei, enigszins verlegen: 'Ja, mijn vriend, dat zal de Heer en Meester zelf wel kunnen, aangezien Zijn macht uit het niets werelden in het leven kan roepen -maar ik ben maar een zwakke leerling en kan dat niet; want er is een groot verschil tussen genezen en scheppen.
[14] Wanneer een plant in de tuin verwelkt en er ziek bij staat, kan men hem water geven, dan zal hij weer fris en gezond worden; en dat heet genezen. Maar als er in de tuin geen enkel plantje staat, heeft het besproeien van de kale grond geen enkele zin; want wij mensen kunnen zelfs met de beste wil en met het sterkste geloof zelfs het kleinste mosplantje niet in het leven roepen. Dat kan alleen maar Gods almachtige wil!
[15] Jij, vriend, zult nu dan ook duidelijk inzien dat ik als mens door de genade van de Heer en Meester wel jouw nog bestaande, zij het ook verlamde ledematen kon genezen -maar jouw geheel en al verloren gegane armen kan ik niet weer opnieuw scheppen!'
[16] Dat zag de man zonder armen wel in, maar toch zei hij tegen de overste: 'Als die grote Heer en Meester jou zoveel macht verleend heeft om zulke kreupelen, zoals wij eerst waren, doorjouw woord en door het opleggen van jouw handen plotseling en wonderbaarlijk te genezen, wat eigenlijk toch ook overeenkomt met een volledig nieuw scheppen, dan zou het toch ook mogelijk zijn om mij mijn verloren gegane handen terug te geven; dat zou waarschijnlijk voor jou en die Meester net zo goed mogelijk zijn als het heel plotseling genezen van onze verlamde en geheel en al kreupel geworden ledematen, zintuigen en zieke ingewanden! Want kijk, ik voel mijn beide verloren gegane handen nog steeds alsof ik ze nog had, en zelfs voel ik af en toe nog als het ware een brandende pijn in mijn beide verloren gegane armen; en zodoende geloof ik dat mijn ziel de handen niet kwijtgeraakt is, ook al heeft mijn lichaam ze verloren.
[17] Verder ben ik van mening dat door de macht van een ware en almachtige God ook een verloren gegaan lichaamsdeel aan een mens teruggegeven zou kunnen worden, net zoals een olifant zijn afgeworpen tanden terugkrijgt, het hert zijn gewei, de krab zijn scharen en zelfs wij mensen onze afgeschoren haren en afgeknipte nagels. Daarbij zou het toch immers alleen maar aankomen op de wil van God, op het juiste geloof van een echte leerling van God en op de zieke!'
[18] Na deze zeer betekenisvolle woorden van de man zonder handen, die een uitgeweken jood was, wist de overste niet wat hij op dat moment moest doen. Moest hij de man zonder handen nog een keer in zeer vast geloof de handen opleggen, of moest hij eerst met Mij overleggen, of en hoe het verlangen van de man zonder handen eventueel ingewilligd zou kunnen worden? Hij gaf de voorkeur aan het tweede en kwam met deze kwestie naar Mij toe.
[19] En Ik zei tegen hem: 'Zie eens hoe goed het was dat jij onder Mijn ogen een eerste werk gedaan hebt en daarbij op een klein gebrek aan geloof en vertrouwen in Gods liefde, wijsheid en kracht gestoten bent! Als jij zonder te twijfelen ook het teruggeven van de armen van de Egyptische jood in je geloof had betrokken, dan zou hij zijn handen al hebben; maar jij bent daarvoor teruggeschrokken en hield dat voor onmogelijk, en daarom kreeg die man zijn kwijtgeraakte handen dan ook niet terug. Maar ga nu en geloof vast, dat bij Mij alle dingen mogelijk zijn; leg hem nog een keer je handen op, dan zal hij ook zijn handen weer nieuw krijgen!'
[20] Na deze woorden van Mij ging de overste, die Roclus heette, vol vast geloof nogmaals naar de man zonder handen toe en zei: 'Omdat jij zelf gelooft en als jood de almacht van de enige ware God kent, geschiede jou in naam van die grote Heer en Meester, in wie de volheid van Gods geest lichamelijk woont, naar jouw verlangen en gelooft'
[21] Toen de overste dat over de man zonder handen uitgesproken had, kreeg deze ook onmiddellijk zijn verloren gegane handen weer terug.
«« 201 / 220 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.