De poging van de rijken (21.7.1861)

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)

«« 203 / 220 »»
[1] Maar nu merkten ook vele rijken, die hier ook al sinds maanden op hulp wachtten en daar veel onkosten voor maakten, de vele armen op die geheel en al genezen waren, en zeiden: 'Waarom zijn jullie armen, die hier door ons onderhouden worden, eigenlijk eerder geholpen dan wij?'
[2] De armen zeiden: 'Dat weten wij niet! Wij zijn echter niet in de burcht genezen, maar buiten voor de laatste en onaanzienlijkste herberg van dit dorp, en wij hebben in de grote wonderburcht dus geen voorrang op jullie gehad! Maar wij geloven dat de ware wonderburcht zich nu daar in die herberg bevindt. Ga er zelf maar heen en informeer daar, dan zullen jullie beslist meer te horen krijgen!'
[3] Toen de rijken dat van de armen hadden gehoord, wisten ze niet wat ze op dat moment moesten doen of ondernemen. Nadat zij een poosje hadden nagedacht namen ze toch een besluit en een tamelijk groot aantal van hen begaf zich naar onze herberg en informeerde daar bij het personeel. Maar die verwezen hen naar ons in de eetzaal.
[4] De rijken zeiden evenwel tegen het personeel: 'Luister! Wij zijn beschaafde en ontwikkelde mensen en kunnen en willen niet direct met de deur in huis vallen. Laat een van jullie toch naar binnen gaan en ons berichten of het toegestaan is dat wij nu bij de heilanden binnenkomen, dan zullen wij degene die een goed bericht brengt ook een goede beloning geven! Want wij weten al jaren dat men de heilanden van hier, en vooral hun overste, moeilijk te zien en nog moeilijker te spreken krijgt. Als wij nu onaangekondigd naar hen toe zouden gaan en de door hen bewoonde kamers zouden binnenkomen, zouden zij ons dat wellicht kwalijk nemen en dan zouden wij nog langer kunnen wachten voordat wij bij hen toegelaten worden. Daarom vragen wij jullie, omdat jullie hier in dienst zijn, om ons van tevoren aan te kondigen en ook, zoals gezegd tegen een goede beloning, te zorgen dat we bij hen binnen mogen komen.'
[5] Eén van de dienaren zei: 'De heilanden zijn als tafelgasten bij elkaar in de eetzaal en daar kan iedereen vrij binnengaan, of hij nu rijk of arm is, en zich iets ter versterking van zijn lichaam laten geven; want onze wijn is goed, evenals ons brood en ook onze andere spijzen, en in deze herberg van ons wordt ook nooit van iemand teveel geld gevraagd. Als de armen onaangekondigd de eetzaal zijn binnengegaan en hun verzoek spoedig verhoord is, waarom moet het jullie, voorname lieden, dan verkeerd voorkomen om hetzelfde te doen? Ga naar binnen en doe wat vóór jullie de armen ook hebben gedaan.'
[6] Na deze woorden lieten de huisdienaren de rijken staan en gingen aan hun werk.
[7] Toen de rijken zagen dat zij bij zulke onbaatzuchtige dienaren niets konden bereiken, begonnen ze onder elkaar te loten, wie van hen als eerste de zaal zou binnengaan. Het viel echter zo uit, dat het lot juist op degene viel die de minste moed had.
[8] Deze begon zich te verontschuldigen en vroeg de anderen om toch als eerste de zaal binnen te gaan, omdat hij daar veel te weinig moed voor had. En toen schoof de een de ander naar voren, en niemand durfde zijn hand op de deurgrendel te leggen en de deur open te doen.
[9] En één van hen (ze waren met dertig mannen) zei: 'Het is toch eigenaardig! Ik heb al vaak heel moedig met het zwaard strijdend tegenover de meest verbitterde vijanden gestaan en heb in mijzelf geen vrees of angst gevoeld -en hier heb ik vrees en angst! Hoe komt dat?'
[10] Terwijl de dertig rijken zo nog met elkaar praatten, zei Ik tegen Roclus, dat hij voor de dertig voorname mannen de deur openen en hen de zaal binnen moest laten komen.
[11] Roclus deed dat direct. Maar toen de dertig de overste, die zij goed kenden en bijna voor een God hielden, in het oog kregen, schrokken zij, bogen voor hem tot op de grond en geen van hen had de moed om hem aan te spreken.
[12] Maar Roclus zei: 'Vrienden! Deemoed en bescheidenheid passen de mens weliswaar; maar hier is dat niet op zijn plaats. Ik ben een mens als jullie en kan uit mijzelf net zo weinig als één van jullie. Als God, de Ene en Waarachtige, in wie de joden geloven, door mijn woord en gebed iemand een genade bewijst, komt ook alleen aan Hem alle eer toe en niet aan mij, die machteloos is en uit mijzelf niets kan. Wees zo moedig om bij ons in de zaal te komen en jullie verzoek naar voren te brengen!'
[13] Toen pas richtten de dertig het hoofd op en kwamen ook met hun lichaam weer overeind, en gingen nu iets moediger en vastberadener de zaal binnen, waar de vriendelijke waard hun meteen een tafel aanwees en hun ook vroeg of ze brood en wijn wensten. En zij vroegen direct om beide, omdat ze deze ochtend nog niets tot zich hadden genomen.
[14] Deze dertig mannen kwamen uit Cairo in Egypte en behoorden ook tot de joodse stam; maar hun voorouders waren al in de tijd van de Babylonische ballingschap naar Egypte gevlucht, en zodoende hadden deze dertig mannen nog enige kennis van Mozes en enkele profeten en hielden de dag van Mozes, als ze zich onder joden bevonden -maar voor zichzelf geloofden ze meer in de priesters van Egypte, in hun mysteriën en wetten. Daar zij meenden zich hier onder veel joden te bevinden, wilden zij de dag van Mozes dan ook eren en gedurende de hele dag vasten; maar toen ze zagen dat op onze tafel brood, wijn en allerlei andere spijzen stonden, lieten zij zich ook onmiddellijk brood en wijn geven en aten en dronken met veel smaak.
[15] Toen zij zich weldra voldoende gesterkt hadden, vatten zij ook moed, en één van de voornaamsten van hen stond op van zijn zitplaats, ging met veel ontzag voor Roclus staan en zij: 'Vergiffenis, opperste heiland van deze burcht, die in de hele wereld roemvol bekend staat! Wij en nog veel mensen met ons wachten hier al bijna twee maanden lang met onze dode kinderen, die in ijzeren doodskisten bewaard worden. Wij hadden ons verzoek, of het misschien nog mogelijk zou zijn onze kinderen weer tot leven te wekken, allang graag naar voren willen brengen, en hebben ons wachtkamp dan ook heel dicht bij de hoofdingang van de wonderburcht neergezet. De dienaren van de burcht hebben ons weliswaar de verzekering gegeven dat wij spoedig het geluk zouden hebben om aan de beurt te zijn, -maar tot nu toe was dat vergeefse hoop.
[16] Ver beneden ons verbleef een grote groep allerlei soorten arme bedelaars en kreupelen, aan wie wij dagelijks aalmoezen schonken. Welnu, deze had voor zichzelf toch beslist veel minder hoop dan wij om spoedig in de wonderburcht binnengelaten te worden! En kijk eens, nauwelijks een uur geleden stonden al die mensen op, aangezien zij natuurlijk vóór ons hierheen geroepen waren, en spoedig daarna zagen wij dat al die verschillende gebrekkigen, die wij al goed kennen, volkomen genezen waren van al hun kwalen! Zij prezen God boven alles, gingen de herberg binnen en sterkten zich met brood en wijn. Toen wij hun vroegen waar hun zo'n buitengewone genade ten deel was gevallen, noemden zij deze herberg de nieuwe en ware wonderburcht en zeiden dat wij ook hierheen moesten gaan om ons zelf van alles te overtuigen. En zo zijn wij dan ook hier, om eindelijk eens onze beden en verzoeken met het diepste respect aan u voor te leggen, omdat u als overste van de Essenen in staat bent wonderen te doen.'
[17] Daarop zei Roclus: 'Maar vrienden, wat mankeert jullie dan? Voorzover ik zie zijn jullie gezond en jullie kleding geeft aan dat jullie ook zeer rijke mensen zijn. Wat ontbreekt jullie dan en waarmee moeten jullie dan geholpen worden?'
[18] Eén van de anderen uit de groep van dertig mannen zei: ' Alle dank zij de aloude en enig ware God van de joden, de God van Abraham, Isaak en Jacob dat wij nog wel gezond zijn, en ook geen gebrek hebben aan allerlei rijkdommen; maar onze kinderen zijn gestorven, en nu zijn wij bijna helemaal kinderloos en hebben dus geen nakomelingen en geen erfgenamen. Wij weten echter dat hier al heel veel keren gestorven kinderen weer tot leven gewekt zijn, en dus hebben wij, zoals u al wel zult weten, onze dode kinderen in goed afgesloten doodskisten hier naar Essea gebracht, om hen indien mogelijk in ruil voor een offer weer door jullie tot leven te laten wekken. De doodskisten bevinden zich in de wederopwekkingscrypte die jullie daarvoor bestemd hebben waar wij ze al een paar maanden geleden hebben afgegeven; ook hebben wij de gevraagde heffing al aan de daarvoor aangestelde wachters betaald. En nu zijn wij hier om u te vragen of u ons de genade wilt bewijzen onze kinderen het leven terug te geven, en daarvoor willen wij u ieder gewenst offer aan uw voeten leggen.'
[19] Nu zei Roclus: 'Luister nu naar mij, vrienden! Ik weet dat jullie je kinderen, bijna tweehonderd in totaal, hierheen gebracht hebben, ondanks het feit dat ik reeds een jaar geleden naar alle mij op aarde bekende plaatsen boden heb gestuurd, om overal aan de mensen luid en duidelijk te verkondigen dat wij hier geen dode kinderen meer tot leven mogen wekken en dat ook niet zullen doen. Onze boden zullen dat ook in Cairo verkondigd hebben, zoals ze dat ook in vele andere plaatsen hebben gedaan, zoals wij heel zeker weten. Maar als jullie daarvan wisten, waarom hebben jullie die vergeefse moeite dan gedaan en die grote onkosten gemaakt?'
[20] De dertig zeiden: 'Opperste meester, wij hebben dat bericht weliswaar ontvangen, maar onze te grote droefenis om onze kinderen, die gestorven zijn aan een besmettelijke kinderziekte, zoals er sinds mensenheugenis nog nooit één in onze stad en streek om zich heen gegrepen heeft, heeft ons genoodzaakt om toch nog eens te proberen of wij tegen betaling van grote offers bij jullie misschien toch nog, wellicht voor de laatste keer, verhoring en erbarmen konden vinden. Maar als dat ondanks al ons smeken, wachten en offeren toch niet meer zou kunnen, hebben wij besloten om onze dode kinderen naar Galilea te brengen, naar die nieuwe grote profeet, over wie wij uit de mond van reizigers gehoord hebben dat hij door zijn woord en door de macht van zijn wil niet alleen alle ziekten geneest, maar ook doden opwekt. Maar toch vragen wij u nu eerst om die genade -verhoor ons, en geef onze kinderen levend aan ons terug! ,
«« 203 / 220 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.