De ware verering van de Heer

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)

«« 205 / 220 »»
[1] Nu zei Roclus: 'Welnu dan, verhef jullie hart en je ogen! Deze man, die hier aan mijn rechter zijde aan tafel zit en het hart en nieren van ieder van ons onderzoekt, is degene naar wie jullie in Galilea wilden reizen!'
[2] Toen de dertig dat van Roclus hoorden, vielen ze in diepe eerbied neer met hun gezicht naar de aarde en riepen: 'Eer aan U, God in den hoge! Heilig en boven alles eeuwig machtig is Uw naam! O Heer van eeuwigheid, verstoot ons, kinderen van Abraham, niet, en wees ons genadig en baanhartig! Alleen Uw heilige wil zij ons voor de hele toekomst tot wet, volgens welke wij willen handelen, leven en sterven!'
[3] Hierop zei Ik: 'Het is in Mijn ogen allemaal wel heel prijzenswaardig van jullie dat je voor Mij neervalt, maar zoals jullie hier nu liggen kan Ik niet met jullie praten. Sta op als vrije en verstandig denkende mensen en laat jullie overdreven eerbied achterwege! Want Ik ben niet naar jullie toe gekomen om Mij als een afgod door blinde heidenen te laten aanbidden en vereren, maar om jullie God, die jullie vergeten zijn, .en Zijn wil opnieuw te doen kennen, om het rijk Gods, het ware rijk van eeuwig leven, op aarde te stichten en om de oude boeien en kerkers van de zonde, de duivel, het gericht en de dood van de zielen te vernietigen. Daarom wil Ik dat de mensen niet in zinloze eerbied als wormen voor Mij in het stof kruipen, maar zich als mensen, die kinderen van God kunnen en moeten worden, vrij, open en rechtop als ware vrienden en broeders om Mij heen verzamelen, naar Mij luisteren en ook met Mij praten. En nu jullie Mijn wens en wil gehoord hebben, moeten jullie opstaan en vrij en openhartig met Mij spreken!'
[4] Toen de dertig, die nog met hun gezicht naar de grond lagen, dat uit Mijn mond gehoord hadden, stonden ze langzaam op, maar waren nog helemaal duizelig van puur ontzag, en geen van hen durfde Mij iets te vragen of om iets te verzoeken.
[5] Omdat Ik dat wel zag, zei Ik tegen hen: 'Ja, vrienden, wanneer jullie je tegenover Mij steeds zo zullen gedragen, zullen we niet goed zaken met elkaar kunnen doen! Wie heeft jullie wel zo'n belachelijke en zinloze eerbied voor God ingeblazen? Dat hebben jullie van de heidense afgodenpriesters geleerd! Maar God verlangt van de mensen echt niet meer dan dat ze in Hem geloven als de ene, enig ware en eeuwig levende God, Zijn naam niet ijdel in de mond nemen of zelfs lasteren, Hem dus erkennen als de goede Vader en Hem liefhebben boven alles en hun medemensen als zichzelf Alles, wat meer is dan dat, is uit den boze, evenzeer als dat wat minder is! Leg jullie overdreven eerbied voor Mij dus af, en spreek vrijuit en openhartig met Mij! Of bevalt het jullie soms, als jullie zien dat ouders hun kinderen zo opvoeden, dat die in alle eerbied voortdurend voor hen, hun ouders namelijk, moeten kruipen?! Wat wordt ervan zulke kinderen? Niets anders dan lafhartige en uiteindelijk toch zelfzuchtige en heerszuchtige kruipers, van wie geen medemens ooit iets goeds kan verwachten
[6] Omdat jullie je kinderen ook zo dwaas opgevoed hebben, was het ook heel juist en billijk dat ze van jullie afgenomen zijn, nog voordat jullie blinde afgodische dwaasheid hun zielen geheel én al kon knevelen en bederven. Leg die dwaasheid tegenover Mij nu dus af, omdat Ik jullie je kinderen anders werkelijk niet meer terug zou kunnen geven!'
[7] Deze woorden van Mij hielpen en de spreker liep naar Mij toe en zei: 'O Heilige! Hoe wilt U dan dat wij, arme zondige mensen, U zullen aanroepen?'
[8] Ik zei: 'Ik ben Heer en Meester, roep en spreek Mij dus ook als zodanig aan; meer is echt niet nodig! Maar kom Mij niet meer aan met de uitdrukking 'Heilige'! Want Ik ben hier net als jullie slechts een mens en zeg jullie, dat niemand heilig is dan alleen Gods geest! Weliswaar woont Die in Mij, maar die gaat jullie voorlopig nog niets aan. Maar wanneer jullie zelf in deze geest wedergeboren zullen zijn, zal Hij voor jullie pas van belang worden en dan zullen jullie Zijn heiligheid begrijpen!
[9] Wanneer de mensen in hun blindheid 'heilig, heilig, heilig' tot God zullen roepen, zal het er onder hen ellendig uitzien! Wie zó tot God wil roepen, moet eerst zelf van deze geest vervuld raken, anders is zijn roepen zinloos en dwaas en lijkt het op de aanroep van de heidenen, die door het gericht van de zonden der wereld gekneveld en geboeid zijn en zodoende onmogelijk de eeuwige, oneindige vrijheid in God, wat nu juist die heiligheid is, kunnen vatten en begrijpen!
[10] Daarom ben Ik nu, zolang jullie nog in het gericht van de wereld leven, wel jullie Heer en Meester; maar wanneer jullie zelf in Mijn geest vrij en bewust ziende geworden zullen zijn, dan pas zullen jullie in mij God herkennen en 'Heilige Vader' tot Hem roepen. Maar dan zullen jullie niet, zoals nu, met de mond roepen, maar in jezelf, vanuit de levende geest; want God is in Zichzelf geest en kan daarom ook alleen maar in de geest en de levende en lichtend vrije waarheid aangeroepen en aanbeden worden! -Als jullie dat nu begrepen hebben, verander dan onmiddellijk jullie houding, spreek vrijuit en openhartig met Mij, en zeg wat men hier voor jullie kan doen!'
«« 205 / 220 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.