De geloofsopvattingen van de Farizeeën

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)

«« 3 / 220 »»
[1] Na deze woorden van Rafaël wisten de Farizeeën niet zo goed, wat ze nu moesten doen.
[2] Maar één van hen zei na een poosje: 'Weet je wat we doen? De jongen zal juist en waar gesproken hebben, en daarom ben ik van mening dat wij tot middernacht hier moeten blijven, wanneer Lazarus ons een kamer kan toewijzen waarin wij ongestoord alleen kunnen zijn, om onder elkaar de kwestie van de Messias nauwkeurig en goed te bespreken en ook nog enkele andere dingen met onze vriend Lazarus.'
[3] Daar waren allen het mee eens, en Lazarus leidde hen via een andere deur het huis binnen, wees hun daar een ruime kamer aan en liet daar direct de tafel dekken en brood, wijn en andere spijzen in grote hoeveelheid opdienen en ook goede lampen neerzetten. Dat alles deed de Farizeeën zozeer genoegen, dat één van hen de opmerking maakte: 'Ja, als dat zo gaat, dan kunnen wij het hier ook tot morgen uithouden en laten we onze ambtgenoten in de tempel voor wat ze zijn! Die moeten maar fijn tot de morgen op een bericht van ons wachten!'
[4] Daar waren allen het mee eens, en een oudste, die zoveel als een overste was en zeer erváren in allerlei wereldse wijsheid, zei, toen de wijn zijn tong had losgemaakt: 'Waar het de mens goed gaat, daar moet hij ook blijven, en zo blijven wij ook tot de ochtend hier, en ik zou graag met jullie, mijn beste ambtgenoten, een paar openhartige woorden spreken! Want in de tempel gaat dat niet; maar hier, waar we helemaal ongestoord bij elkaar zitten en door niemand afgeluisterd worden die ons zou kunnen schaden, kan men ook wel een openhartig woord spreken!
[5] Het is toch eigenaardig gesteld met de mens! Wat is eigenlijk de mens, de sterfelijke God van deze aarde, die de grond bebouwt en met zijn verstand en met de kracht van zijn handen grote werken tot een harmonisch bestaan brengt? Ik zeg jullie: de mens is niets anders dan een zeer erbarmelijk dier; want hij weet dat hij moet en zal sterven, terwijl geen dier daar enig vermoeden van schijnt te hebben, vandaar dat het tot aan het moment van zijn dood met een heel rustig gemoed verder kan leven, zonder ooit één gedachte te hebben eenmaal te moeten sterven. De mens doet er daarom goed aan, zijn erbarmelijke leven af en toe een beetje op te vrolijken en de donkere gedachten aan de dood enkele ogenblikken te verjagen.
[6] De macht, die de mens in het leven riep, kan naar mijn mening nooit wijs en goed geweest zijn, zoals ook nooit een mens wijs en goed genoemd kan worden, die de meest kunstige werken schept, om ze vervolgens, wanneer ze door zijn zorg en bemoeienis hun hoogste voltooiing bereikt hebben, weer te vernielen en de verfoeilijke brokstukken en resten geheel en al hun bestaan te ontnemen en direct daarop hetzelfde werkstuk weer opnieuw voor hetzelfde doel te maken.
[7] Welbeschouwd kan men zich onder God, als de alles scheppende macht, onmogelijk iets wijs en goeds voorstellen. Want als die macht goed en wijs zou zijn, dan zou ze toch ook voor het voortbestaan van haar meest kunstige werken, zoals wij mensen dat zijn, gezorgd moeten hebben! Maar daar is geen sprake van! Wanneer een mens pas op hoge leeftijd een grotere volmaaktheid in kennis, denken en handelen bereikt heeft, dan begint hij ook al te sterven; hij wordt zwakker en zwakker, zijn levenskrachten worden van dag tot dag minder, en dat gaat net zo lang door, tot hij zijn laatste adem uitgeblazen heeft. Wat er daarna met hem gebeurt weten jullie allemaal, en het is niet nodig dat nader te beschrijven.
[8] Weliswaar hebben wij in onze leer over God de verzekering, dat er in de materiële mens nog een geestelijke mens leeft, die na het afvallen van het lichaam blijft bestaan - maar wat heeft de mens aan een leer en het daaruit voortvloeiend geloof, als aan niemand een onomstotelijk bewijs daarvan gegeven is?
[9] Hoeveel verheven vaderen, wijzen en profeten hebben er niet vóór ons geleefd naar de beste en meest wijze wetten; ze geloofden ongetwijfeld in een God, baden tot Hem en beminden en vereerden Hem bovenmate en geloofden ook vast aan een eeuwig leven na de dood van het lichaam! Maar uiteindelijk moesten deze grote en wijze geloofshelden toch sterven, en is er van hen niets anders overgebleven dan hun naam en hun in de Schrift beschreven daden en leringen! Maar waar zijn hun zielen heengegaan?
[10] Wie van ons allen heeft eigenlijk ooit werkelijk en naar volle waarheid een na de dood ergens voortlevende ziel gezien en gesproken? Hoogstens in een droom of in een kwaadaardige koortshitte! Er zijn wel mensen die beweren dat ze met de zielen van gestorven mensen gesproken hebben; maar dat zijn meestal mensen bij wie het totaal ontbreekt aan kennis en beoordelingsvermogen, en zij scheppen er dikwijls behagen in om aan andere mensen bovennatuurlijke dingen te vertellen uit hun levendige fantasie en verbeelding, om zichzelf daardoor een bepaald mystiek aanzien te verschaffen, waaraan hun vaak meer gelegen is dan een magiër aan zijn pure winst.
[11] Men moet ook erkennen, dat er van tijd tot tijd mensen zijn, die om hun uitspraken en leringen kracht bij te zetten wonderbare daden verrichten en daarmee op hun leringen een stempel van waarheid willen drukken, zoals wij dat nu bij die werkelijk opmerkelijke profeet uit Nazareth meemaken. Hij onderwijst daarbij het volk heel goed en belooft aan allen, die in Hem geloven, het eeuwige leven van de ziel.
[12] Ja, dat is allemaal heel mooi en zelfs goed, omdat dat veel mensen een bepaalde geruststelling geeft en hun de angst voor de dood ontneemt; maar dat hebben ook de oude profeten gedaan, en duizenden mensen hebben vast geloofd en hebben hun geloof zelfs met de marteldood bezegeld. De tijd heeft die grote profeten echter samen met hun gelovigen weggerukt, en er is ons niets anders van hen overgebleven dan hun namen en daden die in de Schriften beschreven zijn en die wij ook zonder enig verder overtuigend bewijs enkel moeten geloven!
[13] Waarom komt er dan niet eens een ergens aan gene zijde voortlevende ziel naar ons toe, die bijvoorbeeld tegen ons zegt: ik ben de aan gene zijde zeer gelukkig voortlevende Elia, Daniël, David of Jesaja? Ik zeg jullie: zoals de oude profeten en ook Mozes vergaan zijn, zullen ook wij vergaan samen met die nu zo beroemde profeet, die zelfs doden op schijnt te wekken, en de latere nakomelingen zullen van ons en van hem precies datgene erven wat wij van de oude profeten geërfd hebben. Al zal het geloof ook misschien vele eeuwen blijven bestaan met vele toevoegingen en vervalsingen, dan zal de levende ware overtuiging toch exact dezelfde zijn als die wij nu hebben over het voortleven van de ziel na de dood van het lichaam.
[14] Een dergelijk voortleven van de ziel na de lichamelijke dood zou weliswaar iets onschatbaar verhevens zijn, en een mens zou beslist alles doen om zich volledig van een dergelijk leven te verzekeren, wanneer hij daarvoor op enigerlei wijze steekhoudende bewijzen zou hebben; maar daaraan heeft het altijd ontbroken, en daarom is het niet verwonderlijk, dat het ooit bij de Ouden zo rotsvaste geloof bij ons verkoeld is,
[15] Wie van het meer ontwikkelde en ervaren deel van de mensen bezoekt tegenwoordig eigenlijk nog ten volle gelovend de tempel? De hooggeplaatsten en wijzen gaan alleen vanwege het gewone volk de tempel binnen en doen alsof hun geloof rotsvast is, opdat het volk dan bij zichzelf denkt en zegt: 'Er moet toch wel iets van waar zijn, omdat de hooggeplaatsten, geleerden en wijzen, die alles kunnen weten, er zoveel waarde aan hechten!'
[16] Daarom ben ik werkelijk geen vijand van die beroemde Galileeër, omdat hij de arme mensen opnieuw geestdriftig maakt voor een leven van de ziel na de dood van het lichaam en hun een goede troost geeft; maar ik vind het niet juist, dat hij ons bij iedere gelegenheid als de grootste bedriegers van het volk aanwijst en als een man die voor wijs wil doorgaan niet bedenkt, dat hij in de grond van de zaak hetzelfde met het volk doet als waarvan hij ons beschuldigt. Als hij het volk alleen maar, zoals ik nu, de waarheid zou zeggen, namelijk zoals de oude ervaring die leert, dan zou hij waarschijnlijk niet zoveel aanhangers hebben als hij nu heeft.
[17] Dat is zo mijn ware geloof en mijn oprechte bekentenis voor jullie, mijn ambtgenoten, die ik echter alleen onder ons heb uitgesproken, omdat ik wel weet dat jullie bij jezelf allemaal precies zo denken als ik; in de tempel, in het bijzijn van het volk en onze vele en zeer blinde ambtgenoten is het echter nodig anders te spreken! Wat denken jullie van deze opvatting?'
«« 3 / 220 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.