Agrippa vertelt zijn ervaring met een bezeten Illyriër

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)

«« 31 / 220 »»
[1] Hierop zei Agrippa: 'Heer en Meester, nu U in deze nacht zo vrijgevig bent met het geven van licht, zou ik bij deze gelegenheid graag een juiste opheldering van U krijgen over een buitengewoon verschijnsel dat in het leven van de mensen voorkomt!
[2] Kijk, ik ben net als vriend Agricola iemand die heel veel weet en ook in vele zeldzame dingen zeer ervaren is, en kan daarom ook over veel dingen spreken, wat zeker niet ieder mens mogelijk is. Een aantal jaren geleden moest ik in verband met hoge ambtsbezigheden naar Illyrië* (* Klein staatje op het Balkan-schiereiland aan de Adriatische Zee; later Istrië genoemd.) in Europa. Dit Illyrië is een zeer bergachtig land en voor het grootste deel ook woest en hard, en de bewoners ervan zijn daarom ook weinig ontwikkeld en hebben veelovereenkomsten met het door hen bewoonde land. Ze zijn hard, weinig vruchtbaar in de geest, maar daarentegen sterk in allerlei sagen en speciaal in allerlei bijgeloof, en evenals hun land zeer vruchtbaar voor allerlei onkruid.
[3] Welnu, in een dorpje, waar wij Romeinen al geruime tijd een stevige burcht hebben, trof ik een groep mensen aan, waaronder zich ook een paar priesters bevonden. Dezen waren bezig met een man van ongeveer dertig jaar oud, van wie ze mij vertelden dat hij al jarenlang door een boze geest bezeten was, en dat zij nu pogingen deden om hem daarvan te bevrijden. Men vertelde mij dat de man de zoon was van een in die streek vooraanstaande familie, en dat het hele huis, ja soms het hele dorp door deze man een werkelijk helse kwelling onderging, en toch kon de man er niets aan doen, aangezien hij zelf degene was die bij dat alles het meest gekweld werd.
[4] Aanvankelijk hield ik dat voor onnozelheid van deze mensen en ook voor een slimme truc van de priesters; ik dacht dat ze een mens hadden uitgezocht en bewerkt, om met behulp van zijn wellicht aangeleerde razernij het naar wonderen verlangende volk aan hen te binden en meer in hen te doen geloven. Maar toen ik mij er kort daarna met al mijn zintuigen van overtuigde, dat de razernij van de man beslist niet natuurlijk kon zijn omdat zijn krachtsuitingen zo enorm werden, dat de zogenaamde werken van Hercules daarbij vergeleken zuiver kinderspel waren, begon ik zelf met volle overtuiging te geloven in de aanwezigheid van een boze geest in die man.
[5] De twee priesters, die op grond van eerder opgetreden symptomen wel heel goed wisten wat er bij de ongelukkige man gaande was, zeiden tegen de anderen, louter sterke mannen: 'Het moment van razen en tieren zal weldra aanbreken; boei en knevel hem daarom nu onmiddellijk met de sterkste touwen en kettingen! ' Want de boze geest zou de man alleen maar verlaten, als hij zijn misschien wel gewijde touwen en kettingen niet zou kunnen verbreken.
[6] Daarop werd de man dermate stevig met touwen en kettingen vastgebonden, dat honderd Herculessen zich niet meer hadden kunnen verroeren. Vervolgens gingen de priesters en ook de andere mensen minstens honderd passen van de geknevelde af staan en vroegen mij om hetzelfde te doen. Ik deed ook wat ze mij aanraadden.
[7] Wij bevonden ons nog geen twintig tellen op de genoemde afstand, of de man stond onder afschuwelijk verward geschreeuw pijlsnel op, rukte in één ogenblik touwen en kettingen aan flarden, sprong toen aan één stuk door afgrijselijk schreeuwend vanaf de grond ongelooflijk hoog in de lucht, pakte daarbij ook nog meer dan honderd pond zware stenen en die hij als lichte bonen in het rond slingerde. Toen dit razen en tieren ongeveer een uur lang geduurd had, zeeg de man totaal bewusteloos op de grond neer en konden wij weer bij hem komen.
[8] De beide priesters vroegen hem hun te zeggen hoe het hem vergaan was. Hij wist echter niets van zijn razernij, maar vertelde alleen van een visioen, volgens welk hij zich in een heel mooie omgeving had bevonden. Bij dit kortdurende verhaal was de klank van zijn stem heel zacht, als van een geduldig lijdende moeder; maar weldra veranderden de klank en de taal. Als door een magische kracht werd zijn mond wijd opengesperd en een vreemde, donderende stem in het Grieks trof uit de wijd opengesperde mond onze oren met ongeveer de volgende uitdrukkingen:
[9] 'O armzalige muggen van mensenlarven, willen jullie mij uit dit gehuurde huis verdrijven?! Alle Romeinse legers zijn daartoe niet in staat! Eer er nog maar een steen gereed lag voor de bouw van Rome, ja heel lang daarvoor was ik de beroemde koning Cyaxares* (Koning van Medië (624 584 v.Chr.).) de eerste met die naam, ik heb de Scythen verslagen, oorlog gevoerd met Lydië. Mijn tweede dochter Mandane werd de vrouw van de koning der Perzen en moeder van de beroemde Cyrus, wiens vader Cambyses heette. Meer hoeven jullie niet te weten!
[10] Dit huis van vlees echter, dat ik nu naar eigen goeddunken bewoon en waar ik mij niet uit laat verdrijven, stamt af van mijn bloed, en ik bezit het daarom met recht! Daarom is al jullie inspanning om mij daaruit te verdrijven tevergeefs; ik kan mij in dit huis van mij gedragen zoals ik wil!'
[11] Na dit merkwaardige gesprek stootte hij nog een paar afschuwelijke verwensingen en bedreigingen uit tegen de beide priesters, rukte de man een paar maal heen en weer, waarop deze tot zichzelf kwam, zich uiterst zwak voelde en iets te eten wilde hebben. Toen hij, na het voedsel tot zich genomen te hebben, wat sterker werd, werd hem weer gevraagd of hij iets wist van wat hij daarvoor gezegd had. Hij ontkende dat met zijn natuurlijke, zachte stem, maar hij herinnerde zich wel dat hij geslapen had en zich in zijn droom temidden van in het wit geklede jongemannen had bevonden.
[12] Ik sprak vervolgens afzonderlijk met de priesters en de nog levende ouders van de man en adviseerde hun dat men zo iemand op een goede manier om het leven moest brengen, dan zou de boze geest zijn huis wel moeten verlaten. Maar toen verzekerden allen mij, dat dit zo goed als onmogelijk was en dat degene die zo iets zou ondernemen zichzelf in het grootste levensgevaar zou begeven. Iemand had dat al geprobeerd, maar was er erg toegetakeld van teruggekomen. Spoedig daarna ben ik uit het onzalige dorp vertrokken en heb deze naar waarheid beleefde gebeurtenis goed onthouden; ik heb die ook al vaak aan wijze mensen verteld, ook hier aan de joden wel, maar van een ook maar enigszins afdoende verklaring daarvan is nog nooit sprake geweest.
[13] Men heeft mij ook veel verteld over mensen, die door duivels of boze geesten bezeten zijn, en dat het heel moeilijk was om mensen die daaraan lijden te genezen; maar niemand wist mij te zeggen, wie zulke duivels of boze geesten nu eigenlijk zijn, en hoe ze zich in een arm en zwak mens nestelen en hem wat zijn natuurlijke leven betreft totaal willen en kunnen beheersen. Dikwijls zou men al kinderen aantreffen, die erbarmelijk gekweld worden door boze geesten.
[14] Heer en Meester, wat zit daar nu achter? Bedrog van de kant van zo'n ongelukkig mens is vast niet mogelijk; want wat ik met de Illyriër heb meegemaakt, was zeker even ver verwijderd van bedrog als het ene eind van de wereld van het andere.'
«« 31 / 220 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.