De Heer wekt een knecht op uit de dood (7.1.1861 )

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)

«« 67 / 220 »»
[1] Toen Ik dit hardop tegen de schriftgeleerde zei, kwam de ene zuster van Lazarus, namelijk Martha, bijna buiten adem naar ons toe op de heuvel en bracht ons het bericht dat er een knecht van een hoge steiger was gevallen, waarop hij iets moest doen, en dat hij nu geen teken van leven meer gaf Ze vroeg Mij hem te willen helpen.
[2] En Ik zei: 'Welnu, laat hem door de andere knechten hierheen brengen, dan zal Ik zien wat Ik zal doen!'
[3] Na deze woorden haastte Martha zich weer naar beneden, en de doodgevallen knecht werd, liggend op een draagbaar, binnen enkele ogenblikken voor Mij neergezet.
[4] En Ik zei: 'Heb Ik jullie niet van tevoren gezegd dat wij weldra iets anders te doen zouden krijgen?'
[5] Hierop zei Ik tegen de schriftgeleerde, die zijn blik strak op de dode richtte: 'Onderzoek hem, omdat jij op dit vakgebied ook kundig bent, en zie of deze knecht wel geheel en al dood is!'
[6] Hierop bekeek en bevoelde hij de dode van top tot teen en stelde vast dat hij volkomen dood was; want hij was vanaf de steiger op zijn hoofd gevallen; zijn schedel was ingedrukt en zijn nek helemaal gebroken.
[7] Toen de schriftgeleerde bij de dode zulke beslist dodelijk beschadigingen aantrof, zei hij: 'Heer en Meester, die kan alleen God weer levend maken; met menselijke hulp is hij niet meer tot leven te wekken!'
[8] Ik zei: 'Wat denk je, dat gemakkelijker is om te zeggen: 'Je zonden zijn je vergeven!', of tegen deze dode te zeggen: 'Sta op met een genezen lichaam en wandel! ' en ervoor te zorgen dat dat ook gebeurt?'
[9] De schriftgeleerde zei: 'Heer en Meester, het eerste is duidelijk gemakkelijker dan het tweede! Want het eerste kan ieder mens zeggen tegen degene die tegen hem gezondigd heeft, en dat geldt volgens Uw leer dan ook zeker voor God; maar het tweede te zeggen en te laten gebeuren is alleen voor God mogelijk en misschien ook voor degene aan wie God daartoe de macht zou verlenen.'
[10] Daarop zei Ik: 'Opdat jij echter goed ziet en ervaart, dat Mij ook de macht toekomt om een zondaar die zijn leven gebeterd heeft zijn zonden voor eeuwig geldend te vergeven, zeg Ik nu vanuit Mijn hoogst eigen macht tot deze dode: wees genezen, sta op en wandel!'
[11] Op dat ogenblik richtte de dode zich op, zag Mij voor zich en dankte Mij innig voor de genezing.
[12] De schriftgeleerde zei echter tegen de nu weer levende: 'Man, je was volkomen dood, en de Heer heeft je niet alleen genezen, maar Hij heeft je ook weer helemaal opnieuw tot leven gewekt; dank Hem daarom ook voor je nieuwe leven!'
[13] Ik zei: 'Wie voor de genezing dankt, dankt ook voor het leven, en dat is genoeg!'
[14] Hierop wendde Ik Mij weer tot de opnieuw tot leven gewekte knecht en zei tegen hem: 'Wees een volgende keer voorzichtig en klim niet op een hoge steiger zonder speciale noodzaak! Wanneer er op zo'n hoog getimmerte geklommen moet worden, laat dat dan over aan degenen die daarin geoefend zijn; want iedere onnodige opschepperij straft zichzelf altijd, zoals nu ook bij jou het geval was.
[15] Maar bovendien moetje nog een ding onthouden en dat is: zorg dat je nooit meer door allerlei waagstukken probeert op te. vallen bij Je medeknechten, om door je werkgever als eerste knecht gezien te worden en dan over je medeknechten te kunnen heersen, maar wees alleen maar trouwen vlijtig in wat je moet doen, dan zul je nooit meer het ongeluk hebben van de hoogte naar beneden te vallen en je nek te breken, waaraan de dood van het lichaam verbonden is! Want wie hoog stijgt, valt ook diep naar beneden.'
[16] Na deze woorden van Mij bedankte de knecht nogmaals en ging met zijn medeknechten, die hem op de draagbaar naar Mij toe gebracht hadden, weer naar beneden met het voornemen, Mijn woorden zijn leven lang op te volgen.
[17] Hierop zei Ik echter nog tegen de schriftgeleerde: Dit teken, dat Ik alleen gedaan heb om jullie geloof te versterken, moeten Jullie voor Je houden en vóór de juiste tijd aan niemand anders vertellen! Ik weet waarom Ik dat zo wil. Nu kunnen jullie met de leerlingen weer daarheen gaan, waar Mijn geest jullie zal brengen! In het dal zullen jullie bij de waard allemaal te eten en te drinken krijgen.'
[18] Hierop vertrokken ze weer, en wij begaven ons ook naar het middagmaal, aangezien het al tamelijk laat was.
[19] Wij daalden nu de heuvel af en gingen het huis en daarin de grote eetzaal binnen, waar reeds een goed maal voor ons bereid was. Wegingen aan tafel zitten en Ik riep Rafaël om ook enkele jongeren, die allemaal in een ander huis van Lazarus ondergebracht waren, te zeggen dat ze naar ons toe zouden komen om aan onze tafel deel te nemen. Rafaël ging en bracht twaalfjongens en twaalfmeisjes mee, die van een bijzondere schoonheid waren en door Mijn invloed ook al de Hebreeuwse, Griekse en Romeinse taal machtig waren. Deze vierentwintig werden aan een speciale tafel gezet met Rafaël aan het hoofd.
[20] Toen Agricola een tijd met groot genoegen naar dit mooie jonge gezelschap had gekeken, zei hij heel ontroerd: 'O Heer, met dit geschenk hebt U mij werkelijk een meer dan grote vreugde bezorgd; want op die manier ben ik nu vader van vele kinderen geworden en ik zal voor hen net zo goed en nog beter zorgen dan voor mijn eigen kinderen! Alleen vraag ik U om een nog heel lang en gezond leven, opdat ik allen die U mij hebt toevertrouwd geestelijk en ook lichamelijk goed kan verzorgen; aan de wil daartoe zal het mij nooit ontbreken en ook niet aan het handelen!'
[21] Ik zei: 'Daar ben ook Ik blij om en Ik zal je ook geven waar je Mij om zult vragen; maar je zult thuis weinig tijd hebben omdat jij -zoals Ik je al heb aangekondigd -weldra naar Brittannië zult moeten gaan en daar veel te doen zult krijgen. Wat zul je dan met de jongeren doen?'
[22] Agricola zei: 'Heer, dan zal ik als altijd mij in mijn hart tot U wenden, en U zult mij niet zonder raad laten!'
[23] Ik zei: Je hebt zo heel goed gedacht en mij heel goed geantwoord! Maar wanneer je naar Brittannië gaat, kun je deze vierentwintig jongelingen met je meenemen; ze zullen je goede diensten bewijzen. Maar laten we nu eten en drinken!'
[24] Daarop aten en dronken wij welgemoed en bespraken allerlei goede en bijzondere dingen met elkaar.
[25] Maria, de jongste zuster van Lazarus, ging op een lage stoel naast Mij aan Mijn voeten zitten en luisterde naar Mijn woorden, zoals ze dat anders ook deed.
[26] Maar omdat er deze keer veel gasten waren en Martha zich zorgen begon te maken dat ze de vele hoge gasten alleen wellicht niet goed genoeg zou kunnen bedienen, kwam ze naar Mij toe en zei: 'Heer, kijk, ik ben druk; zeg toch tegen mijn zuster dat ze mij helpt!'
[27] Toen zei Ik: 'Martha, Martha, jij bent nog steeds dezelfde, alhoewel Ik je al een paar keer om dezelfde reden Mijn mening gezegd heb! Jij maakt Je erg bezorgd om datgene wat van de wereld is, maar Maria heeft de beste plaats gekozen; daarom moet zij ook hier bij Mij blijven. We hebben immers toch eten en drinken in overvloed. Wat maak je je nu bezorgd om nog meer?'
[28] Martha zag haar vergissing al snel in, liet Maria bij Mij en met gemak deed ze alleen met de bedienden wat er nog gedaan moest worden.
«« 67 / 220 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.