De Heer ontmoet een groep arme bedevaartgangers (ca. 17.8.1861)

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)

1 / 214 »»
[1] Toen wij reeds een uur gaans van Essea verwijderd waren, kwamen ons de eerder genoemde arme bedevaartgangers uit het gebied rond Jericho tegemoet en vroegen ons om een aalmoes.
[2] Ik zei tegen de Joodse Grieken: 'Geef hun van jullie overvloed;. want zij zijn net zo arm in de wereld als Ikzelf, die nog geen steen als Mijn eigendom bezit, die Ik als zodanig onder Mijn hoofd zou kunnen leggen!Vossen hebben hun holen en de vogels hun nesten; maar deze armen bezitten niets behalve zichzelf en hun schamele kledij. Schenk hun dus iets!'
[3] Na deze woorden van Mij legden alle Joodse Grieken en ook de paar leerlingen van Johannes een flink bedrag aan geld bij elkaar en gaven dat met vreugde aan de armen; deze bedankten Mij en de gevers met opgeheven handen en vroegen ons om vergeving voor het feit dat zij ons onderweg hadden opgehouden, maar aangezien wij Joden waren vroegen ze ons ook angstig en bezorgd of ze Essea wel vóór zonsopgang zouden bereiken.
[4] Ik zei: 'Waarom zijn jullie bang dat je de sabbat ontheiligt door over de weg te lopen? Mozes noch een andere profeet heeft immers ooit een gebod gegeven, dat men op een sabbat niet mag reizen; de nieuwe tempelvoorschriften zijn geen goddelijke geboden en hebben voor God ook geen waarde. Maar het is nog vroeg, en jullie zullen de plaats binnen een uur bereiken. Als jullie daar echter aankomen, moeten jullie je intrek nemen in de eerste herberg die zich buiten de poort van het stadje bevindt! Daar zullen jullie goed worden opgenomen en verzorgd, want Ik heb jullie da.ar al aangekondigd. Maar wie Ik ben, zullen jullie in Essea wel horen; en reis nu maar weer verder!'
[5] De armen waren wel verbaasd dat Ik hun dat allemaal gezegd had; maar ze durfden toch niet te vragen hoe Ik dat allemaal kon weten, en trokken verder.
[6] Onderweg vroegen de leerlingen Mij waarom deze armen eigenlijk.naar Essea reisden, want het was hun niet aan te zien dat ze een of andere ziekte hadden. want zieke mensen waren nooit zo goed ter been.
[7] Ik zei: 'Deze mensen trekken niet naar Essea om daar te worde? genezen, maar om als totaal berooiden daar werk en geldelijke ondersteuning te vinden; ze hebben namelijk van reizigers gehoord dat de Essenen de laatste tijd heel liefdadig zijn geworden tegenover echt arme mensen, en dus zijn ze op weg gegaan naar Essea omdat ze thuis geen werk en dus ook geen verdienste voor hun levensonderhoud konden vinden. Dat strekt hun streek niet tot eer en daarom wordt die door Mij ook maar spaarzaam gezegend.
[8] Toch waren er onder deze armen ook enkele zieken, toen ze van huis gingen; maar er zijn enkele van de door Mij uitgezonden zeventig leerlingen bij hen in hun armzalige streek gekomen en hebben hen gezond gemaakt, zodoende was er nu ook geen zieke meer onder hen. De leerlingen hebben hun ook aangeraden om vanwege hun armoede naar Essea te gaan, waar ze zeker werk en verzorging voor lichaam en geest zouden vinden. En daarom zijn deze armen dan ook snel op weg gegaan.'
[9] Petrus zei: 'Dan moeten ze spoedig na ons op weg gegaan zijn, omdat ze nu al hier zijn; want zij kunnen zich immers niet zoals wij' op een wonderbaarlijke manier voortbewegen?'
[10] Ik zei: 'Dat gaat ons ook helemaal niets aan! Ze zullen nu weldra de plaats van hun bestemming bereikt hebben en dat is voldoende; de dag of het uur is helemaal niet belangrijk, en daarom laten \-.e dat nu rusten!'
[11] Met dit antwoord van Mij waren allen tevreden. Wij liepen flink voort en kwamen dan ook snel vooruit, wat met name in deze streek heel goed en praktisch was; want het was er erg kaal, en verscheidene uren in de omtrek was er geen boom, geen struik en ook geen ander gewas te bekennen. We kwamen er dan ook geen mens tegen, en daarom konden we ons met de snelheid van de wind voortbewegen en hadden op die manier het lange en zeer verlaten gedeelte van onze weg weldra achter ons gelaten.
[12] Toen wij deze voor iedere reiziger zeer onherbergzame weg achter ons hadden gelaten, waarvoor we ondanks onze snelheid van de wind twee uur nodig hadden, terwijl anders zelfs een reiziger op een kameel bijna een volle dag op de verlaten weg moest doorbrengen, kwamen we weer in een herbergzame streek, waar zich langs de weg dan ook een herberg en verscheidene huizen en boerderijen bevonden, die voor het merendeel eigendom van Grieken waren.
[13] Bij de herberg aangekomen zeiden enkele leerlingen: 'Heer, wij hebben nu een heel lange weg afgelegd en hebben dorst gekregen! Zou U het goed vinden als wij hier een kleine verfrissing namen en ons water lieten geven om onze dorst te lessen?'
[14] Ik zei: 'Dat kunnen we wel doen; maar het is hier een waterarme streek en de waard zal zich goed voor het water laten betalen, want hij is een zeer op winst beluste heiden, zoals de meeste Grieken. Als jullie het water willen betalen, dan kunnen wij de herberg binnengaan, een kleine pauze nemen en ons water en wat brood laten geven.'
[15] Omdat ze geld bij zich hadden zeiden de Joodse Grieken en ook de leerlingen van Johannes: 'Heer, dat doen we met veel genoegen! En als de waard een wijn heeft die goed te drinken is, dan willen wij ook die betalen!'
[16] Ik zei: 'Dat staat jullie hier vrij. Doen jullie wat jullie nodig vinden, dan zal Ik het Mijne doen! Laten we de herberg dus binnengaan!'
1 / 214 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.