De taak van de menselijke ziel op aarde

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)

«« 102 / 214 »»
[1] Ik zei: 'Zou er iemand met zijn lichaam kunnen leven op een aarde die niet uit allerlei materie en haar elementen zou bestaan? Maar wat is alle materie, en wat zijn haar elementen? Dat is het geestelijke, dat door Gods almacht gericht is en vastgehouden wordt, maar dat het vermogen in zich heeft om steeds vrijer en zodoende ook steeds zelfstandiger te leven!
[2] Om al die talloze, door de materie van de werelden als het ware van God afgescheiden oergeesten tot een volkomen vrij leven te brengen dat even zelfstandig is als het oorspronkelijke oerleven van God, is die orde van veelvuldige overgangen, die jullie op alle punten van de aarde zien en die Ik jullie al van het kleinste tot het grootste tot in kleine bijzonderheden heb getoond, absoluut noodzakelijk.
[3] Tot aan de mens zorgt Gods liefde, wijsheid en macht er geheel en al voor dat de ontwikkeling van het oergeestelijke leven, dat in wereldse materie verdikt en verhard vastgehouden wordt, stap voor stap in een steeds grotere voleinding overgaat en zich verder ontwikkelt; maar bij de mens, als sluitsteen van de ontwikkeling van het geestelijke oerleven, verloopt dit noodzakelijkerwijs anders. Wat zijn materiële lichaam betreft is de inrichting ervan ook nog voor het grootste deel afhankelijk van Gods liefde, wijsheid en macht, -maar zo is het niet met de ontwikkeling van de ziel en haar geest. Aan die ziel is inzicht gegeven, verstand, een vrij denkvermogen, een volkomen vrije wil en de kracht om te handelen zoals zij denkt dat het goed en nuttig is.
[4] Maar opdat de ziel kan weten hoe ze moet handelen om na het afleggen van haar lichaam de uiteindelijke en godgelijke, materieloze en van ieder gericht bevrijde en dus volledige vrije zelfstandigheid van leven te bereiken en voor Gods aangezicht te kunnen bestaan, worden haar door God de wegen getoond die ze moet bewandelen om zo zalig mogelijk het uiteindelijke levensdoel te bereiken.
[5] Dan komt het op het ware verstand en de wil van de ziel zelf aan om zich van alle banden van de oude, onder het gericht staande materie vrij te maken en zich niet weer door de materiële wereldse lusten als het ware opnieuw gevangen te laten nemen en te laten verslinden.
[6] In de materie is Gods onoverwinnelijke eeuwige macht aanwezig. Die kan alleen door de macht van God Zelf hier en daar vrijgemaakt worden, al naargelang dat nodig is voor een hoger doel. Daarom kan ook geen enkel schepsel anders zijn en handelen dan het door Gods macht is gevormd en geplaatst. Daarom zeiden ook de oude wijzen al, die het element van Gods macht in het wezen van ieder materieel schepsel duidelijk ingezien hadden: 'Voor de mens, die vrij moet worden, is het verschrikkelijk om weer in de handen van Gods macht terecht te komen!'
[7] 'Ja', denken jullie nu bij jezelf, 'maar hoe kan de zwakke mens zich ooit onttrekken aan de alom heersende macht van Gods handen?' Een mens, wiens ziel nog in allerlei materiële wereldse lusten vastzit, kan dat natuurlijk nooit ofte nimmer; maar daarom heeft God de mens het grote vermogen geschonken om zelf in het bezit te komen van Gods macht. Als hij zich die eigen heeft gemaakt, dan is hij ook even volmaakt in alles als de Vader in de hemel; hij is dus zelf de macht van God geworden, en die kan en zal zichzelf eeuwig nooit overwinnen, richten en gevangen nemen.
[8] Maar waaruit bestaat die macht van God in de mens? Die bestaat uit de ware en zuivere liefde voor God, uit de alles overtreffende wijsheid daarvan en daardoor uit de juiste liefde voor de naaste, en verder uit zachtmoedigheid en deemoed evenals zelfverloochening tegenover de bekoringen van de kant van de wereld. Wie in dat alles sterk is geworden, heeft de macht van God reeds in zich en is door de eenwording van de machtsgeest uit God met de ziel volledig één geworden met God en heeft zichzelf daardoor verheven boven de dwang van tijd en ruimte en daarmee ook boven ieder gericht en iedere dood. Hij is een zelfstandig heerser geworden in en vanuit God en hoeft de 'toorn Gods' -die bestaat uit Zijn almachtige en alles vermogende wil, waarvan de onbuigzame ernst ieder schepsel zijn vastheid in tijd en ruimte geeft -eeuwig even weinig meer te vrezen als God Zichzelf hoeft te vrezen, omdat de mens één is geworden met God op de manier die Ik jullie nu duidelijk heb uiteengezet.
[9] Zoals nu Ik in de Vader ben en de Vader in Mij is, zo zullen ook allen die zullen leven volgens Mijn leer, die Mijn wil is, in Mij zijn en Ik in hen!'
«« 102 / 214 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.