Het vreugdemaal bij Kisjonah

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)

«« 116 / 214 »»
[1] Daarop zei Ik tegen Kisjonah: 'Vriend, nu zullen we naar Maria gaan! Laat degenen die Ik eerder heb genoemd meegaan!'
[2] Wij stonden op en gingen naar Maria.
[3] Toen wij bij haar aankwamen, was ze heel blij; alleen kon ze niet anders dan eerst bij Mij haar nood te klagen over het vele leed en de dikwijls grote zorgen, die ze omwille van Mij te verduren had.
[4] Ik troostte haar en zei tegen haar: 'Als je al sinds Mijn ontvangenis weet waarom Ik door jouw lichaam in deze wereld in het vlees ben gekomen, hoe kun je je dan nog zo zorgen maken als Ik de wil doe van de Vader, die in de hemel is? Maar ga nu met ons mee, met allen die bij je zijn; in het huis van onze vriend zul je veel te horen krijgen over wat Ik onder de mensen heb gedaan!'
[5] Toen stond Maria op met haar vriendinnen en Joël en volgde Mij, vergezeld van Jacobus en Johannes, aan wie ze onderweg allerlei dingen vroeg en die haar de meest troostende inlichtingen verschaften.
[6] Wij kwamen nu in het huis van Kisjonah aan, waar intussen de grote eetzaal en daarin een grote tafel zeer koninklijk versierd werd, en stonden helemaal verbaasd dat het personeel van Kisjonah dat allemaal in zo'n korte tijd had kunnen verrichten.
[7] Maria beviel dat bijzonder goed en ze vroeg aan Mij: 'Zoon, hoe bevalt je die attentie van onze beste vriend Kisjonah?'
[8] Ik zei: 'Ik beleef enkel grote vreugde aan zijn hart, dat rein, goed en edel is - maar de glans van goud, zilver en edelstenen heeft voor Mij geen waarde; maar omdat het Mijn vriend veel plezier doet Mij zo te eren, moet zijn vreugde hem niet afgenomen worden!'
[9] Met deze woorden van Mij was Maria het helemaal eens, en omdat de spijzen en de wijn op tafel al op ons wachtten, zetten wij ons in goede orde aan tafel en begonnen te eten en te drinken.
[10] Maria zat aan Mijn rechterhand en Joël aan Mijn linker. Direct rechts van Maria zaten Kisjonah, Philopold, Jacobus en Johannes, en links van Mij zaten de vier Indo-joden, na hen de vrienden van Kisjonah en de vriendinnen van Maria; daarna kwamen al Mijn leerlingen, en zo was, zoals reeds gezegd, de grote tafel in een uitstekende orde bezet.
[11] Als eerste waren er goed toebereide edelvissen uit het Meer van Galilea, waarvan Ik er enkele at, evenals Maria, die zelf een ervaren visbereidster was en buitengewoon lovend was over de bereiding van de vissen. Maar er stonden ook nog gebraden kippen, twee vette lammeren en een heel kalf goed klaargemaakt op tafel en fruit van de allerbeste soort, waar de leerlingen en ook de andere gasten zich tegoed aan deden. Ik hield het echter bij de vissen, hoewel Maria vond dat Ik toch van alles iets moest proeven.
[12] Maar Ik zei: 'Iedereen moet eten al naargelang de behoefte van zijn maag; Ik heb Mij verzadigd met de vissen, en meer heeft Mijn lichaam op deze wereld niet nodig. Maar let niet op Mij, en eet watje smaakt!'
[13] Daarop nam Maria samen met Mij nog een vis en at die met brood en wat wijn. De vier vreemdelingen lieten zich echter alles goed smaken, evenals Mijn leerlingen; alleen de met Mij meetrekkende leerlingen van Johannes deden net als Ik.
[14] Tenslotte zei Kisjonah zelf tegen Mij: 'Heer en Meester, waarom neemt U niet ook van de andere spijzen iets tot U? U weet toch dat bij mij alles vers, rein en uitstekend klaargemaakt is!'
[15] Ik zei: 'Mijn beste vriend, maak je om Mij maar niet bezorgd; het is voldoende dat Ik voor jullie allemaal zorg en waak! Wees nu blij, aangezien Ik nog zichtbaar temidden van jullie wandel; weldra zal de tijd komen dat Ik alleen in de geest van geloof en liefde in jullie midden zal zijn, - en dan zullen jullie niet meer zo vrolijk en opgewekt op deze aarde zijn en omwille van Mijn naam veel te verduren krijgen. Nu is het gehele Godsrijk in Mij bij jullie; maar dan zullen jullie het in jezelf moeten zoeken, vinden en behouden. Wees nu dus vrolijk en opgewekt! Ik eet nu alleen maar vissen, omdat die wat hun bewustzijn betreft het meest op de huidige mensheid lijken; ze moeten in Mij tot leven, tot geestelijk leven en het licht daarvan komen!'
[16] Eén van de vrienden van Kisjonah zei: 'Maar Heer en Meester, hoe kan men vissen met mensen vergelijken? Een vis is en blijft toch het domste van alle dieren; een worm, die op aarde rondkruipt, lijkt al meer verstand te hebben dan de meest edele vis!'
[17] Ik zei: 'Daar heb je weliswaar niet helemaal ongelijk in; maar toch zijn de mensen nu voor het allergrootste deel nog dommer dan de vissen in het water.
[18] Als je een rijke visvangst wilt doen, dan vis je 's nachts bij het licht. van fakkels; daaruit kun je -althans in natuurlijk opzicht - concluderen, dat vissen zeker niet lichtschuw zijn, aangezien ze zich in grote aantallen verzamelen op de plek waar ze een licht gewaarworden.
[19] Ik ben het licht van al het licht en ben het leven van al het leven! Maar kijk nu eens naar de mensen, dan zul je je verbazen over het kleine aantal van degenen die gelovig en liefhebbend in hun hart op Mij toe zwemmen in het water van hun wereldse gezindheid en zich door Mij voor het rijk Gods laten vangen! Daarom vergelijk Ik alleen die paar mensen met vissen - die Mijn lievelingskost zijn -, die Mij, als het ware licht der wereld en als de zon van de hemel herkennen, op Mij toe zwemmen en zich door Mij voor het eeuwige leven laten vangen. - Begrijp je dit beeld?'
[20] De vriend zei: 'Ja, Heer en Meester, nu begrijp ik het wel, en U doet alles volgens Uw onveranderlijke orde, die voor iedereen, die meer dan wij de gelegenheid heeft U gade te slaan, ook een evangelie is; maar toch is er wel een sterk gewekte geest voor nodig om zo'n evangelie te begrijpen!'
[21] Ik zei: 'Alles is gemakkelijk en zeker voor elkaar te krijgen, als men er maar het juiste hulpmiddel voor heeft en het dan ook op de juiste manier gebruikt. Zo kan een mens ook snel en gemakkelijk de geest in zichzelf volledig wekken, als hij daar het juiste middel voor heeft en het ook op de juiste wijze toepast. Dat juiste middel nu is de ware, reine en daadwerkelijke liefde voor God en derhalve ook voor de naaste.
[22] Maar wie God wil liefhebben, moet eerst geloven dat er een God bestaat, die, aangezien Hijzelf geheelliefde is, de eeuwige oergrond van alle dingen in de hele oneindigheid is.
[23] Hoe kan een mens tot zo'n geloof komen? Het zekerst door de openbaring, door naar Gods woord te luisteren en door de wil van de eeuwige liefde te kennen.
[24] Als een mens die wil heeft leren kennen, moet hij zijn wil helemaal ondergeschikt maken aan de wil van de eeuwige liefde en hoogste wijsheid in God en zich net als deze vissen door Gods wil als een goed klaargemaakt gerecht laten verteren, dan zal hij daardoor geheel van Gods geest doordrongen worden en daaruit als een nieuw schepsel voor het eeuwige leven tevoorschijn komen.
[25] Wie dat aan zichzelf bewerkstelligt, heeft langs de juiste weg en met behulp van het juiste middel de geest van het leven en de wijsheid in zichzelf gewekt en zal daarna ook in de natuur van de aarde en van alle wezens daarop, evenals in de maan, de zon en de sterren een goed te begrijpen evangelie ontdekken.
[26] Als jij, vriend, geheel in de geest gewekt wilt worden, volg dan Mijn raad op, dan zal je weldra alles duidelijk worden, watje nu nog bedenkelijk en hier en daar twijfelachtig voorkomt!'
[27] Daarop zei Maria: 'Mijn zoon, wat een heerlijke leer heb Je de mensen in den vreemde al gegeven -maar ons hier heb Je nog maar weinig bedacht!'
[28] Ik zei: 'Maria, ben Ik niet van Mijn kinderjaren tot Mijn dertigste jaar onder jullie geweest? Heb Ik jullie niet heel vaak over Mijzelf onderricht en Mijn woorden ook met allerlei tekenen bevestigd? Ben Ik niet ook naderhand naar Nazareth gekomen, en heb Ik daar niet onderwezen en tekenen gedaan? Maar wat hebben de blinde mensen daar in en om Nazareth gezegd?
[29] Kijk, ze zeiden: 'Waar heeft hij die wijsheid vandaan? Dat is toch de zoon van de timmerman, die wij kennen; hoe zou er uit hem een profeet kunnen opstaan?'
[30] En zie, omdat de mensen hier zo over Mij dachten, oordeelden en Mij ook niet geloofden, ben Ik dan ook niet hier gebleven, maar naar andere streken gegaan. Want Ik heb het toen gezegd en zeg het nu nog eens: een profeet wordt nergens minder gewaardeerd dan in zijn vaderland en het minst in de plaats die hem vanaf zijn kinderjaren tot woonplaats heeft gediend.
[31] Diegenen van de mensen hier die in Mij geloofd hebben, zijn nog steeds bij Mij en zullen ook overal bij Mij blijven. Maar in Nazareth zal Ikzelf niet meer onderrichten en tekenen doen; dat zullen Mijn leerlingen later in Mijn naam wel doen.
[32] Voor jou heb Ik echter al gezorgd voor de tijd en voor de eeuwigheid. Als Ik weer zal terugkeren naar waar Ik vandaan gekomen ben, zal Ik ook voor jullie allemaal een woning bereiden, waar jullie eeuwig niet meer gekweld zullen worden door kommer of onnodige zorgen; want waar Ik zal zijn, zullen jullie ook bij Mij zijn, als jullie je niet door deze wereld hebben laten vangen.'
[33] Op deze woorden van Mij zei Maria niets meer, maar ze bewaarde ze in haar hart.
«« 116 / 214 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.