Het levensverhaal van de rovers

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)

«« 16 / 214 »»
[1] (De drie rovers:) ,Aanvankelijk waren wij heel verdrietig en gingen huilend terug naar onze streek, om daar een onderkomen te vinden. Wij vonden ook werk, maar dat was zo ellendig, erger kon het werkelijk niet. Van enig loon was al helemaal nergens sprake. Voor eten dat voor varkens nog te slecht was moesten wij bijna dag en nacht hard werken en werden ondanks al onze vlijt altijd alleen maar uitgescholden en kregen alleen maar aanmerkingen; en als wij een andere, misschien toch betere betrekking zochten, dan kregen wij in plaats van een betere alleen maar een nog slechtere.
[2] Zo leden wij vijfjaar lang meer dan menige heidense slaaf, en omdat men ons nergens een loon in geld gaf en wij ook zagen hoe schandelijk wij door de tempeldienaren van al onze goederen beroofd waren onder het mom 'ter ere van Jehova', en ook steeds duidelijker begonnen in te zien dat de tempel in Jeruzalem geen godshuis, maar werkelijk een rovershol en een moordkuil is, verloren wij ook al ons geloof in een God, en de hele leer van Mozes en de profeten beschouwden wij slechts als mensenwerk, waarmee de slimmere en luie mensen door middel van de handen van arme en lichtgelovige blinde mensen een stevige burcht voor zichzelf gebouwd hadden, om van daaruit de mensen te knechten, voor zich te laten werken en zichzelf daarbij in een leven vol genot vet te mesten.
[3] Of wij ons in de eerder genoemde vijf ellendige .jaren ook aan diefstal hebben gewaagd? Nee! Omdat ons geloof in een alziende God ons daar nog vanaf hield. Maar na die tijd begonnen wij onszelf steeds ernstiger af te vragen of er wel een God bestond -en steeds luider vernamen wij in al onze ervaringen het antwoord: neen, er bestaat niets! Alles is schijn en leugen, door luie en fantasierijke mensen bedacht voor hun aardse welzijn! Alleen wij, die buiten onze schuld arme mensen geworden zijn, moeten ons aan de wetten houden en in een God geloven; de rijken en werkschuwen hoeven dat niet, omdat zij weten dat er van Mozes en al de profeten nog niet het kleinste woordje waar is. Want als het anders was, zouden zij zelf toch gelovig moeten zijn en de wetten naleven, die op zichzelf wel heel goed zijn voor het samenleven van de mensen op aarde, maar toch geen morele geestelijke waarde in zichzelf hebben; want als zij die zouden hebben, zouden toch vooral de priesters strikt volgens die wetten moeten leven, als een voorbeeld voor de blinde leken.
[4] Kortom, door zulke diepgaande overwegingen in onze ellende, en als gevolg van het feit dat al onze vele gebeden, die wij onder veel tranen naar de sterren opzonden, steeds totaalonverhoord bleven, en nog meer toen wij hoorden dat onze moeder opvallend snel na haar intrede in dat tehuis heel ellendig gestorven was en dat onze mooie zusters door de Farizeeën bijna ten dode toe onteerd waren, was het helemaal afgelopen met al ons geloof, en wij besloten ons op de slechte mensheid te wreken en ons niet meer, om de mensheid een genoegen te doen, als lichtgelovige, blinde dwazen te gedragen.
[5] Wij begonnen ons aan de rijkdommen van de welgestelden te vergrijpen, en door onze sluwheid lukte het steeds om er heelhuids vanaf te komen. Dat gaf ons toch nog een beetje vertrouwen in onze pakketjes, en een paar jaar lang ging het ons met onze bezigheden heel goed af. Deze keer waren wij echter niet voorzichtig genoeg en werden wij gegrepen, maar dat maakt ons echt niets uit; want wij zijn al gewend aan alle mogelijke ellende en wij hebben allang helemaal genoeg van het leven, en ieder van ons verlangt naar de dood. Maar voordat wij eventueel aan het kruis worden gebonden, moet de meest afschuwelijke vloek luid uitgesproken worden over de hele aarde, over alle mensen en andere schepselen, over de zon, de maan en de sterren en over de natuurkracht die ons tot zo'n ellendig leven riep; wij zullen de mensen laten zien hoe het er met hun enig ware God, Zijn wetten en Zijn priesters voor staat en wat ze waard zijn.
[6] Tot nu toe hebben wij weliswaar nog geen moord begaan, en wel omdat wij, ellendigen, iedereen zijn ellendige leven gunden en niemand uit zijn grote ellende wilden bevrijden -maar wie zich op straat tegen ons verzette, werd door ons flink toegetakeld; want iedere druppel barmhartig bloed uit ons hart is allang vervlogen. Werkelijk, als wij in één klap alle mensen op de hele aarde zouden kunnen vernietigen, dan zou dat voor ons een zeer grote verkwikking zijn, en dan zou de een of andere harde en dove God voor Zijn tirannieke genoegen uit de poelen en moerassen weer andere ellendige menselijke schepselen in elkaar kunnen zetten!
[7] Nu weet u alles, strenge heer en rechter, en u kuilt naar uw goeddunken over ons, ellendigen, oordelen; maar bedenk wel van tevoren wie en wat de schuld van onze ellende was! Wij hebben getrouw, naar waarheid en open gesproken, zoals u gevraagd hebt.'
«« 16 / 214 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.