Het gesprek tussen de Romeinse opperrechter en de Griekse arts

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)

«« 162 / 214 »»
[1] Nu kwam er een voorname Romein, die de arts al een poos had staan afluisteren, naar onze arts toe en zei tegen hem: 'Vriend, wat voor een enig ware God heb jij dan gevonden, ter wille van wiens almacht jij hier tegenover je meer bescheiden metgezellen aan alle oude goden, alle mensen, alle furiën en duivels, aan de wilde verscheurende dieren, adders en slangen en in jouw fantasie wellicht ook aan de elementen de oorlog hebt verklaard? Je kent de wetten van Rome en de strikte en onverbiddelijke handhaving ervan, en ik ben een Romeinse opperrechter en heb mijn mensen hier. Wat zou je zeggen als ik jou nu, ondanks de almacht van jouw nieuwe God waarvan je zeker weet of hoopt dat die jou zal beschermen, toch door mijn gerechtsdienaren liet grijpen en in een ellendige kerker liet werpen? Rechtvaardig jezelf nu dus over jouw nieuwe, enig ware God, of er zal met je gebeuren wat ik je heb gezegd!'
[2] Vol mannelijke onverschrokkenheid zei de arts: 'Hoge rechter, u bent ook als zieke hierheen gekomen, nadat u eerst bij alle goden en ook bij alle artsen, zelfs bij mij op Melita, hulp hebt gezocht voor uw ongeneeslijke longkwaal! Wat zou u vinden van iemand die men kan zien en spreken, die u in één ogenblik door de wonderbaarlijke macht van zijn wil zelfs op afstand zodanig zou genezen, dat u even volmaakt en blijvend gezond zou zijn als u ooit tevoren in uw jeugd bent geweest?
[3] Zou u zo iemand soms gelijkstellen aan ons, die elkaar niet meer kunnen helpen, en hem met uw Romeinse rechterlijke macht bedreigen? Of zou u uiteindelijk niet bij uzelf zeggen: 'Kijk, die man is in staat tot wat alleen een God, maar nooit een mens kan doen. Hij moet dus in Zichzelf ook van een volmaakte goddelijke natuur en een goddelijk wezen zijn!'?
[4] Kijk, zo iemand hebben wij gevonden! Daar staan er twee, die vanmorgen op de berg door Hem, alleen door Zijn wil, genezen zijn. Zij hebben ons dat blijde bericht gebracht en ik, die arts ben op Melita -zoals u wel zult weten omdat u mij een jaar geleden vanwege mijn wijdverbreide goede naam zelf bezocht hebt en ik de ongeneeslijkheid van uw oude kwaal evenals mijn eigen slechte toestand goed heb onderkend -heb afgaande op de overtuiging van mijn twee vrienden in mijzelf een volledig vertrouwen in die waarachtige Godmens opgevat en Hem gevraagd of Hij mij op dezelfde manier wilde helpen als Hij mijn twee vrienden heeft gedaan, als Hij misschien vandaag nog zegenrijk naar dit kuuroord zou komen, zoals Hij beloofd had.
[5] Maar ik had die wens nog maar nauwelijks met het volste vertrouwen in de wonderbaarlijke macht van die Godmens tegenover deze plaats en lotgenoten van mij hardop uitgesproken, of er schoot als het ware een bliksem door alle vezels van mijn lichaam -en kijk, op hetzelfde ogenblik werd ik zo volkomen gezond als ik nooit tevoren geweest ben!
[6] De Godmens waar ik u, hoge rechter, nu over vertel, bezit dus niet alleen de puur goddelijke eigenschap om iedere ziekte door de almacht. van Zijn wil te genezen, maar Hij weet ook van een afstand het meest geheime wat u in uzelf denkt en voelt en kan u dan ook vanaf de grootste afstand helpen.
[7] Kan de keizer dat ook met al zijn dappere legioenen of onze stomme Zeus, Apollo of een andere door u hoog vereerde god? Als ze dat zouden kunnen, hadden wij ons in onze oude en laatste dagen zeker niet toevertrouwd aan dit kuuroord, waar wij weliswaar veel roemruchte en wonderbaarlijke dingen over hebben gehoord. Met al onze vele gebeden en offers aan onze goden zijn we geen haar beter geworden, maar integendeel van dag tot dag slechter -en dit zo hooggeprezen kuuroord, waar u zich al langer bevindt dan ik, heeft volgens mijn inzicht uw toestand nog niet merkbaar verbeterd!
[8] Als nu mijn nieuwe God, die volgens mijn onverschrokken bewering de enig ware is en niet door de oude, zelfzuchtige en luie priesters verzonnen, ook u plotseling zo zou helpen als Hij mij heeft geholpen -wat zou uw mening dan over hem zijn, en wat voor taal zou u vanuit uw diepste gemoed luid door uw mond uitstoten?'
[9] Nu zei de rechter: 'Ja, als het zo zit, komt alles in een ander daglicht te staan! Ik oefen mijn ambt in Tyrus uit en heb ook al veel gehoord over een zekere wonderheiland, die in het Joodse land rondtrekt, en ook dat hij een geheel nieuwe godsdienst onder de Joden verspreidt, een grote aanhang krijgt en daarom door de Joodse priesters en hun oversten overal vervolgd wordt, maar dat ze hem toch niet te pakken kunnen krijgen; maar over de door jou zo beslist vastgestelde goddelijkheid van Hem heb ik tot nu toe niets gehoord.
[10] Maar hoe het ook zij, omdat hij zich pas sinds kort in deze plaats ophoudt en zelfs dit kuuroord wil bezoeken, zal ik hem bij die gelegenheid ook nog wel nader leren kennen.
[11] Van onze opperstadhouder Cyrenius en zijn ondergeschikte adviseurs weet ik wel dat ze veel met hem ophebben - maar of ze hem ook als een God erkennen, daarover is mij nog niets ter ore gekomen; dat kan heimelijk wel zo zijn, maar ze zullen daar niet openlijk over praten, maar alleen onder elkaar.
[12] Ik zou dus ook jou nu als vriend willen aanraden het nog wat meer geheim te houden en er pas hardop over te praten als er nog meer over Jouw God van werkelijk goddelijke aard naar voren zal komen onder de mensen; want anders zou jij toch, en met name met de duistere priesters, flinke moeilijkheden te verduren kunnen krijgen.
[13] Ik ben nu zelf geen vriend meer van die luie en bovendien steeds boosaardige afgodendienaren - want ze hebben mij menig pond goud en zeer vele ponden zilver afhandig gemaakt, en dat allemaal voor niets -maar wee degene die het zou wagen in hun aloude wespen -, horzel en schorpioenennesten te porren! Meer hoef ik je niet te zeggen.'
[14] Daarop zei de arts, helemaal gloeiend van ijver: Vrienden, met de zekere hulp van mijn nieuwe en enig ware God durf ik de heilig grote en.levende waarheid tegenover alle mensen hardop uit te spreken, en ze zullen mij niet te na komen! Die overtuiging leeft nu al diep in mijzelf, hoewel ik nog niet de genade heb gehad om de persoon van mijn God en Heer te zien; hoeveel groter zal mijn moed dan wel niet worden, als ik Hemzelf gezien en gesproken zal hebben! Moge Hij nu gauw naar ons toekomen!'
«« 162 / 214 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.