De genezing door het geloof van de bekeerde rechter

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)

«« 164 / 214 »»
[1] Toen de rechter dit echt gemeend en vervuld van een vast, onwankelbaar vertrouwen van binnen en ook openlijk met zijn mond had uitgesproken, voer er onmiddellijk als het ware een bliksem door zijn borst, en hij werd direct zo volkomen gezond als hij voordien in zijn hele leven nog nooit was geweest; want hij was al vanaf zijn geboorte zwak geweest en daarom had hij, hoewel hij de zoon van een hoofdman was, zich niet aan de krijgsdienst gewijd, maar de wetten van Rome bestudeerd en was rechter geworden.
[2] Toen hij nu plotseling geheel en al gezond was geworden, begon hij ook luid te jubelen en hij bedankte Mij en ook de arts, wiens onverschrokken woorden en diepe en levensware toespraak zo'n geloof en vertrouwen in hem hadden gewekt.
[3] Toen hij zich helemaal uitgeput had in louter lofprijzingen van Mijn hem persoonlijk nog volkomen onbekende wezen, wendde hij zich weer tot de arts en zei (de rechter): 'O mijn beste vriend, hoe kan ik je belonen voor de moed die je tegenover mij betoond hebt en voor de werkelijk niet geringe moeite die je met mijn blindheid had, en hoe kan ik ook deze twee metgezellen van je belonen, die jou als eersten het bericht over de persoonlijke aanwezigheid van de grote Meester en van Zijn waarachtige goddelijkheid hebben gebracht? Zeg eens,jullie twee beste vrienden, wat heeft Hij tegen jullie gezegd dat iemand moet doen om zich blijvend van Zijn genade te verzekeren?'
[4] Hierop zei onze Polycarpus: 'Wat dat aangaat heeft Hij alleen maar gezegd: 'Houd je aan de tien geboden van Mozes en heb op die manier God, de Ene en enig Ware, boven alles lief en jullie naasten als jezelf; doe voor hen wat jullie redelijkerwijs kunnen verlangen dat zij ook voor jullie zouden doen. Verder moeten jullie je niet laten verleiden door de bekoorlijke verlokkingen van de wereld - dan zullen jullie in Mij blijven en Ik in jullie, en zullen jullie op die manier het eeuwige leven door de geest van Mijn liefde in je hebben; want Ikzelf ben de Weg, de Waarheid en het eeuwige Leven! Wie in Mij gelooft en zich aan Mijn geboden houdt, dat is degene die Mij boven alles liefheeft; naar hem zal Ikzelf komen, Ik zal Mij aan hem openbaren en hem het eeuwige leven geven!' Kijk, dat is het wezen van Zijn leer.
[5] We hebben nog veel met Hem gesproken en Hij heeft ons over veel grote dingen grondig onderricht, waarover wij nu niet kunnen spreken omdat ze zo omvangrijk zijn; maar daar zullen we nog wel een goed moment voor vinden.'
[6] De rechter en de arts bedankten Polycarpus voor deze mededeling en namen het vaste besluit om er hun hele leven lang naar te handelen.
[7] N a deze tweede genezing geloofden ook de andere metgezellen nu volkomen in Mij en vroegen Mij ook om genezing van hun zieke vlees en bloed, en ook zij werden plotseling geholpen, waarop het juichen en het prijzen van Mijn naam, die Polycarpus hun ook vertelde, bijna geen einde nam.
[8] Dat trok de aandacht van veel kuurgasten, die naar hen toe gingen en vroegen wat voor opmerkelijks er voorgevallen was, dat ze zo aanhoudend jubelden.
[9] De rechter zei: 'We hebben jullie toch ook niet gevraagd, waarom jullie niet jubelen? Zolang je lichaam ziek is en ook je ziel, heb je weinig zin om te juichen; maar als je lichaam en je ziel volkomen gezond zijn geworden, heeft men alle reden om te juichen!'
[10] Daarop zei een rijke jood, die in dit kuuroord echter nog niet veel beter was geworden: 'Hoe zijn jullie hier op deze plek zo snel gezond geworden?'
[11] De rechter zei: 'Het strekt jou als Jood niet bijzonder tot eer, dat jij ons heidenen daarnaar vraagt! Jullie geloven toch in de ene, enig ware God, en wij zijn nog maar net in Hem gaan geloven en hebben Hem om Zijn hulp gevraagd - en Hij talmde niet ons te helpen, en daarom jubelen wij onze dank jullie God toe, die nu ook onze God is en zal blijven. Waarom heb jij je als Jood niet vol geloof tot jouw God gewend, zodat Hij jou ook helpt, zoals Hij ons onmiskenbaar heeft geholpen?'
[12] Helemaal onthutst zei de jood: 'Ik heb er in de Schrift niets over gelezen dat onze God ooit de onbesneden heidenen geholpen heeft!'
[13] De rechter zei: 'En toch hebben ook wij het leven en alles van Hem, en Hij laat ons over jullie heersen! Hoe kan dat dan?'
[14] Toen de Jood en verschillende van zijn stamgenoten dat hoorden vroegen ze niets meer, keerden zich om en gingen weg.
[15] De genezenen waren er echter heel blij om dat ze op die manier van die lastige gasten af waren.
[16] Omdat Ik nog niet naar het kuuroord kwam en zij toch met groot verlangen op Mij wachtten, besloten ze met z'n allen Mij te gaan zoeken om Mij In het bijzijn van alle mensen eer te bewijzen; ze vroegen daarom aan een dienaar van Marcus of Ik nog in het huis van Marcus was, en of zij Mij daar mochten ontmoeten.
[17] De dienaar zei: 'De Heer en Meester bevindt zich nog in het huis aan het middagmaal en vertelt wonderbaarlijke dingen.'
[18] Ik vertelde namelijk wat er met deze genezenen was gebeurd en wat ze hadden gezegd; maar de dienaar, die ons eerst in huis bediende en daarna door Marcus naar het kuuroord werd gestuurd om iets te halen, begreep dat niet, en daarom kon hij ook geen antwoord geven op de vraag van de genezenen; want hij wist er immers niets van, hoe de Grieken uit Melita en de Romeinse rechter door de macht van Mijn wil waren genezen.
[19] Maar toch zei hij tegen degenen die hem vroegen of ze naar Mij toe mochten k.omen (de dienaar): 'Ik heb hier nog een kleinigheid te doen; daarna zal Ik weer naar het huis gaan en jullie verzoek overleggen, en jullie dan meteen het antwoord van de grote Heer en Meester komen brengen.'
[20] Daar waren de genezenen tevreden mee. De dienaar ging weg en deed wat hij moest doen, kwam daarna in huis naar ons toe en bracht aan Mij over wat de genezenen hem hadden gevraagd.
[21] Ik zei tegen hem:'Ga Mijn vrienden, die jou vroegen of Ik nog in huis was en of ze naar Mij toe mochten komen het volgende zeggen:Wie door de liefde naar Mij wordt geleid, kan altijd naar Mij toe komen, dan zal Ik hem opnemen met de liefde die hem naar Mij toe heeft gebracht!'
[22] Na deze woorden van Mij ging de dienaar nogmaals naar het kuuroord en zei het tegen de genezenen, die daarop vol blijdschap direct op weg gingen om onmiddellijk met alle eerbied naar het woonhuis van Marcus te gaan.
«« 164 / 214 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.