Waarom de bezetenheid van de zoon werd toegelaten (20.9.1861)

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)

«« 29 / 214 »»
[1] Tijdens dit eten en drinken vroegen sommigen aan de genezen zoon, die er nu helemaal fris en opgewekt uitzag, of hij in zijn zieke toestand ook veel pijn had moeten doormaken.
[2] Maar hij (de genezen zoon) zei: 'Hoe kan ik dat nu weten? Ik was immers zo goed als dood, had geen gevoel en was mij ook van niets om mij heen bewust! Maar wel weet ik, dat ik mij voortdurend in een droom bevond en in een mooie omgeving met goede mensen sprak.'
[3] Dat verbaasde de aanwezigen en ze konden dat niet begrijpen, en Zacheüs vroeg Mij hoe dat mogelijk was, en waarom zoiets door God werd toegelaten.
[4] Ik zei: 'Vriend, daar zullen we nu niet veel woorden aan verspillen! Bij zulke kwalen trekt de ziel zich terug in het hart, en één of ook vaak vele boze en onreine geesten bewonen de rest van het lichaam en doen daarmee wat ze willen, maar de ziel die in het hart rust merkt daar niets van.
[5] Maar zo'n bezetenheid wordt toegelaten opdat de mensen, bij wie het geloof in God en in de onsterfelijkheid van de ziel bijna helemaal verdwenen is, toch weer aan geestelijke dingen beginnen te denken en daar ook in gaan geloven. Want ook jullie zijn al zwak geworden in het geloof, en daarom was deze les vóór Mijn komst naar dit huis ook heel noodzakelijk.
[6] Als Ik eerder was gekomen, zou jijzelf Mij niet geloofd hebben zoals je Mij nu gelooft; en als jouw zoon, van wie jij hoge verwachtingen had, dit kwaad niet was overkomen, zouden trots en hoogmoed jou dermate in hun greep hebben gekregen, dat je een ware duivel onder de mensen geworden zou zijn. Je zou ieder geloof in God uit jezelf verdreven hebben en de mensen als pure machines hebben beschouwd, die voor jou alleen maar waarde zouden hebben als ze je bijna voor niets zouden dienen en jou aan nog grotere rijkdom zouden helpen.
[7] Maar toen jouw zoon, die je lieveling en je grote trots was, zo ziek werd als Ik hem hier heb aangetroffen, veranderde er iets in je. Je begon weer aan een God te denken en in Hem te geloven, en je werd deemoediger van hart. Natuurlijk heb je daarnaast nog je toevlucht genomen tot alle artsen die je maar kende, heidenen of Joden - wat jou om het even was - en hebt daar veel geld voor betaald; maar toen je zag dat geen enkele arts, geen Esseen en nog minder een of andere tovenaar jouw zoon kon helpen, werd je verdrietig en begon je er ernstig over na te denken waarom God, als Hij al zou bestaan,jou met zo'n kwaad bezocht had.
[8] Je begon weer in de Schrift te lezen en ontdekte steeds meer dat jouw handelwijze tegenover je medemensen niet in orde was, en je hebt God dan ook de gelofte gedaan dat je in volle ernst al het door jou begane onrecht weer veelvoudig wilde goedmaken.
[9] Toen die voornemens in jou steeds ernstiger en waarachtiger waren geworden en het je ook duidelijker was geworden dat alleen de almachtige Vader in de hemel jou kon helpen, tóen kwam Ik in deze streek en heb je gehoord wat Ik aan die blinde man heb gedaan.
[10] Toen werd jouw geloof in God ook sterker en intenser, omdat je van de oude en de jonge Kado een getuigenis over Mij kreeg, dat er in jou geen twijfel aan liet bestaan dat Ik niet enkel een profeet, maar de Heer Zelfben. en kijk, zo ben je er rijp voor geworden dat Ik nu bij je ben gekomen en jouw zoon met Mijn macht heb geholpen.
[11] Als je daar nu goed over nadenkt, zal het je wel duidelijk zijn waarom Ik allerlei kwaad toelaat bij mensen, in wier hart nog niet iedere hemelse levensvonk volkomen is uitgedoofd.
[12] Bij geheel verdorven en geraffineerd levende mensen, die geen vermaning van Mij meer waard zijn, blijven dergelijke toelatingen om hen te verbeteren natuurlijk achterwege; want die baten niet meer en maken hen nog slechter dan ze al zijn. Maar dit soort mensen verbruikt hun materiële leven aan deze zijde; na dit leven staat hun hun eigen gericht te wachten, en dat is de andere, eeuwige dood.
[13] Degene bij wie Ik nog allerlei leed en rampspoed toelaat, help Ik op de juiste tijd; degene die Ik echter zijn aards trotse en zwelgend goede leventje ongehinderd verder laat genieten, draagt zijn gericht en eeuwige dood reeds in zich en dus ook overal met zich mee. Nu weet je dus ook waarom menigeen met werelds aanzien en wereldse rijkdom ongestraft verder kan zondigen en gruwelijke dingen doen tot aan de dood van zijn lichaam.'
«« 29 / 214 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.