Het wonder met de edelvissen

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)

«« 52 / 214 »»
[1] Ik zei: 'Nu goed dan, Ik zal eens kijken of Ik je iets goeds en waars over jouw grote Man kan vertellen -luister dus!
[2] Kijk, voorzover Ik die Man ken, is Hij naar Mijn beste weten dezelfde Jehova die reeds met Adam, Noach, met Abraham, Isaak en Jacob, met Mozes en niet nog vele andere profeten heeft gesproken. Het verschil tussen toen en nu is alleen, dat Hij destijds als eeuwige Heer van alle schepselen alleen als de zuiverste geest volliefde, leven, vol van de hoogste wijsheid, macht, kracht en gezag met de gewekte geest van de mensen heeft gesproken en Zich op die manier aan hen heeft geopenbaard. In deze tijd echter heeft het Hem behaagd -zoals Hij al meerdere malen door de mond van de profeten heeft beloofd om uit overgrote liefde voor de mensen van deze aarde, die Hij geschapen heeft om Zijn kinderen te worden en aan wie Hij al ten tijde van Adam Zelf die naam gaf, Zelf een lichaam aan te nemen en hen als een zichtbare Vader voor Zichzelf op te voeden, opdat zij eeuwig bij Hem zullen zijn, leven en wonen, daar waar Hij Zich eeuwig Zelf bevindt en schept en de oneindigheid regeert.
[3] Daarom staat er immers geschreven: In het begin was het zuivere Woord, en God was het Woord in de mond van de aartsvaders der aarde, alle waarachtige wijzen en profeten. Het eeuwige Woord, God Zelf dus, is nu echter vlees, dus een mens geworden, en zo kwam de Vader tot Zijn kinderen, maar die herkennen Hem niet. Hij kwam dus in Zijn eigendom, en men wil Hem niet als de enig ware en eeuwige Vader erkennen. Maar toch zijn er ook velen die Hem erkennen als Degene die Hij is en zich met alle liefde naar Hem alleen richten. Dat zijn zowel Joden als heidenen, en,de heidenen meer dan de Joden; daarom zal volgens Zijn woord het licht ook van de Joden worden afgenomen en aan de heidenen worden gegeven.
[4] Als je datgene wat Ik je nu over die grote Man heb verteld op waarde weet te schatten, zul je daar ook wel uit opmaken dat Ik die grote Man zeker heel goed ken!'
[5] De waard zei vol vreugde: 'O, o, o, dat is geweldig goed en voortreffelijk! Dat is ook ons geloof! Ik had dat jullie allang graag willen bekennen; maar omdat jullie geen Samaritanen zijn moest ik slim te werk gaan om mij niet bloot te stellen aan bepaalde onnodige grofheden -zoals mij al een paar keer is overkomen. Want het heiligste moet mijns inziens niet voor de zwijnen geworpen worden, die in opgeblazen mensengedaante voor onze ogen rondlopen en ons als veel minder beschouwen dan wat zij zelf denken te zijn.
[6] Maar omdat jullie dit van die Godmens denken, zijn jullie ook mijn gasten en hoeven jullie niet te betalen, hoe lang jullie ook bij mij willen blijven. Ik ben weliswaar geen rijke waard, maar ik heb nog wel zoveel in voorraad dat wij dat in een jaar niet zullen opmaken. O vreugde, meer dan grote vreugde, dat ik in jullie zulke hoogst verlichte vrienden en trouwe belijders van de enig ware God van Abraham, Isaak en Jacob heb gevonden! Maar laat er nu onmiddellijk meer en van de beste wijn komen, en laat er bij die paar vissen, die allemaal van het kleine soort waren, en omdat ik nog maar een heel kleine voorraad vissen heb, vier lammeren geslacht en snel goed klaargemaakt worden; want zulke ware Gods vrienden mogen in mijn huis geen honger en dorst lijden!'
[7] Ik zei tegen de waard: 'Laat die lammeren vandaag nog maar in leven, maar kijk in plaats daarvan eens in je grote visbewaarplaats; want Ik heb de indruk dat zich daar nog een heleboel grote en edele vissen uit het Meer van Genezareth bevinden! Als er daar een paar in zitten, laat ze dan, ongeveer veertig stuks, voor ons klaarmaken!'
[8] Schouderophalend zei de waard: 'Die zaten daar een paar weken geleden nog wel in; maar of er ook nu nog een paar zijn, zoals jij met voor mij geheel onverklaarbare scherpzinnigheid waarneemt, dat durf ik niet te beweren! Ik ben weliswaar niet aanwezig geweest bij het leegvissen van mijn grote visbewaarplaats, en het zou dus heel goed kunnen dat er een paar zijn achtergebleven. Maar veertig stuks zullen het er wel niet zijn! Ja, in het grote bewaarbassin, dat hier een paar veldwegen vandaan ligt, heb ik nog wel een behoorlijk grote voorraad van allerlei vissen, maar daar zullen niet veel edelvissen tussen zitten; want de edelvis is een roofvis, en als je die tussen de andere vissen doet, richt hij daar grote schade aan.
[9] Maar omdat je mij zo blij hebt gemaakt met je getuigenis, wil ik op jouw woord toch gaan kijken hoe het er met de edelvissen uitziet. Als het daarmee merkwaardigerwijze misschien net zo mocht zijn als met de broden, waarvan mij nog lang niet duidelijk is hoe die vermeerderd en veredeld werden, dan zou ik bijna moeten gaan denken:jij bent zelf ook zo'n reeds gevolmachtigde gezant van die grote Man, van mijn enige Heer en God! En ik denk dat ik er niet ver naast zit als ik jullie allemaal als zodanig begroet. Maar nu naar de edelvissen!'
[10] Daarop haastte de waard zich snel de kamer uit naar zijn vrouw, die in de keuken nog bezig was voor het huispersoneel, en zei het tegen haar.
[11] Maar de vrouw zei: 'O wat ben jij toch een lichtgelovige man, waar zouden die veertig edelvissen vandaan moeten komen? Niet één zul je er meer in vinden! Ik heb ze vijf dagen geleden immers allemaal verkocht aan de arts, die een groot feestmaal hield, en het goeie geld in je kast gelegd; en ik denk dat hij voor de aan hem bewezen dienst onze broodkamer met het koningsbrood heeft laten vullen door iemand die hij het zwijgen heeft opgelegd!'
[12] De waard zei: 'Luister, jij altijd wat moeilijk gelovende vrouw! Dat kan zo zijn, maar het is waarschijnlijker van niet; maar jouw ongeloof zal mij er niet van afhouden de grootste visbewaarplaats in ogenschouw te nemen. Of je wel of niet mee wilt gaan, zal mij om het even zijn!'
[13] Na deze woorden van de waard ging zijn vrouw toch met hem mee - en wat waren ze allebei verbaasd, toen ze de bewaarplaats vol met de meest edele vissen aantroffen, zodat ze regelrecht ontzet waren.
[14] De waard riep nogmaals al zijn bedienden bijeen en vroeg hun ernstig, of ze soms wisten hoe die vele en zeer kostbare edelvissen in de visbewaarplaats waren gekomen. Maar allen zwoeren bij de hemel, dat ze het niet wisten.
[15] Toen zei de waard: 'Werkelijk, hier gebeuren geen natuurlijke dingen! Dat heeft een van die vanavond gekomen gasten gedaan, die allemaal iets raadselachtigs over zich hebben.'
[16] En terwijl hij zich tot zijn vrouwen zijn keukenpersoneel wendde, zei hij: 'Kortom, die vissen zijn er nu eenmaal op wonderbaarlijke wijze plotseling met vele honderden tegelijk' neem er dus in plaats van veertig maar direct vijftig. Maak een groter vuur, en bereidt ze op de beste manier; want van deze vissen zal ik er zelf een paar eten!'
[17] Daarop grepen de knechten meteen toe en haalden onmiddellijk de verlangde vissen uit de bewaarplaats. En voor er een uur voorbij was, stonden de mooie edelvissen al heel fijn klaargemaakt voor ons op tafel.
«« 52 / 214 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.