In de plattelandsherberg (17.11.1861)

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)

«« 64 / 214 »»
[1] Na de honingmaaltijd hadden de leerlingen erge dorst gekregen, en toen we bij een plattelandsherberg kwamen, wilden ze wat drinken.
[2] De waard verontschuldigde zich dat hij behalve wat water uit de regenput en schapenmelk niets te drinken had; de leerlingen namen genoegen met de schapenmelk, die de waard in ruime mate bezat, en lesten daarmee hun dorst.
[3] Nadat de leerlingen hun dorst hadden gelest, vroegen de zogeheten en reeds bekende joodse Grieken en ook de leerlingen van Johannes, die allemaal behoorlijk veel geld bij zich hadden, wat de melk kostte.
[4] De waard zei: 'Voor wie van jullie een jood is, is het gratis - want bij mij is het gewoonte dat een jood, die voor de eerste keer in mijn herberg een verfrissing vraagt, die zonder vergoeding krijgt; maar de Grieken betalen de verfrissing, en wel ieder met een penning!'
[5] Hoewel ze joden waren, zeiden de Joodse Grieken: 'Vriend, wij dragen weliswaar Griekse kleding, maar wij zijn besneden en zijn dus joden en geen Grieken! Maar dat maakt niets uit.je hebt zo'n goedkope prijs gerekend, dat wij die niet alleen enkelvoudig, maar drievoudig willen en ook zullen betalen; want de melk van je schapen was vers en goed en wij hebben onze dorst gelest, en daarom heb je te weinig in rekening gebracht! Hier, neem het geld aan!'
[6] Daarmee gaf een van de joodse Grieken hem een zilverstuk ter waarde van honderd penning.
[7] De waard verontschuldigde zich dat hij zo'n geldstuk niet kon wisselen en zei: 'Omdat jullie ook joden zijn, zoals jullie zelf beweren en wat ik volkomen geloof, hoeven jullie ook niet te betalen; daarom neem ik geen kleingeld van jullie aan en al helemaal geen groot geld!'
[8] Daarop zei Ik tegen de waard: 'Wie zulke lage prijzen rekent als jij, begaat geen zonde als hij aanneemt wat de gasten hem uit vrije wil aanbieden.'
[9] Na deze opmerking van Mij nam de waard het geldstuk aan en zei: 'Dan betaalt de een voor de ander! Dit is weliswaar geen weg waar dikwijls veel karavanen over reizen - want de reizigers schrikken terug voor het grote en dichte bos, waar zich allerlei roofdieren ophouden die het de reizigers met name in de winter vaak heel lastig maken - maar in het voorjaar en in de zomer komen er toch reizigers over deze oude weg, die naar men zegt nog door de Filistijnen is aangélegd, en daar zullen er wel een paar bij zijn die een gratis verzorging heel goed kunnen gebruiken.
[10] O, had ik maar een goede bron bij mijn boerenbedrijf, dat overigens wel groot is, dan zou het hier op bepaalde tijden niet ontbreken aan gasten; maar al mijn regenputten hebben vaak maar zoveel enigszins drinkbaar water als Ik voor mijn bedrijf nodig heb. Daarom kan ik ook maar zelden vreemdelingen bij mij herbergen. Kijk, deze dag loopt al ten einde, en ik zou jullie graag voor de nacht onderdak verlenen omdat het volgende plaatsje, een klein dorpje, ongeveer twee uur gaans hier vandaan ligt - maar ik heb geen wijn, bijna geen brood en geen zout! Wij leven hier werkelijk alleen maar van de melk van onze schapen en geiten en hun gerookte vlees - ook kippen doen het hier goed en leggen veel eieren -; maar ik moet voortdurend heel wat goed bewapende en moedige herders in dienst hebben, opdat mijn kudden niet te veel schade ondervinden van de grote roofdieren. Maar als jullie met onze eenvoudige maaltijden tevreden zijn, kunnen jullie hier bij mij wel de nacht doorbrengen. Ik heb genoeg geld van jullie gekregen en zou morgen niet met een nieuwe rekening komen. Mijn vrouwen vijf reeds volwassen dochters maken onze eenvoudige maaltijden heel goed klaar.'
[11] Ik zei: 'Vriend, wij zullen vandaag weliswaar niet hier, maar in het .nabijgelegen kleine dorpje overnachten; maar omdat Ik een Meester ben m het vinden van zuivere en levende waterbronnen, wil Ik eens bij jouw huis rondkijken of er niet een plek te vinden is, waar zich misschien wel een rijke waterbron bevindt.'
[12] De waard zei: 'O vriend, dan zul je vergeefse moeite doen, zoals ook reeds andere waterkundigen hier hebben gedaan, die in de hele wijde omtrek water hebben gezocht en met al hun instrumenten, waarmee men de aanwezigheid van een onderaardse bron goed schijnt te kunnen waarnemen, met zo'n plek hebben gevonden! Werkelijk, God zou in dit gebied eerst een waterbron moeten scheppen, anders zal er hier geen te vinden zijn - en om mijn huis wel het allerminst; want daar heb ik met mijn knechten alles al ondersteboven gekeerd en niets anders dan dood en droog gesteente aangetroffen.'
[13] Ik zei: 'Dan komt het nu alleen maar op een kleine proef aan. Misschien lukt het Mij beter dan jou en al jouw watervoelers?!'
[14] De waard zei: 'O vriend,je kunt het wel proberen - maar ik geloof er niet zo erg in!'
[15] Ik zei: 'Dat maakt vooralsnog niets uit; want naderhand zul je wel tot meer geloof komen!'
[16] Hierna vroeg Ik aan de waard, op welke plek in de buurt van zijn huls hij een rijke bron zou wensen.
[17] De waard zei: 'Vriend, ook dat nog? Ja, als jij zo'n herdersstaf van Mozes zou hebben, kijk, dan zou die twee manslengten hoge, harde rots de meest geschikte plek daarvoor zijn! Zoals de rots in de woestijn op bevel van Mozes zijn water heeft moeten geven, toen hij zijn staf in de rots stak, zo zou deze rots dat ook kunnen doen. Maar er bestaat nu geen Mozes meer en een dergelijke staf ook niet, en daarom zal onze rots ook wel nooit een waterbron worden.'
[18] Ik zei: 'Vriend, hier recht voor je staat meer dan Mozes en alle profeten, en Mijn wil is machtiger dan jouw herdersstaf van Mozes! Kijk, Ik zal niet met een stok op de rots slaan, Ik zal die zelfs niet eens met een vinger aanraken, en de rots zal uit zichzelf voor lange tijd zoveel zuiver, prima drinkwater geven, dat jij en je nakomelingen nooit enig gebrek aan water te lijden zullen hebben!'
[19] Daarop keerde Ik Mij naar de rots en zei: 'Ik wil, dat er een hele beek vol zuiver, goed water uit je gaat opborrelen en dan nog duizend jaar voort stroomt, en dat die pas opdroogt wanneer duistere heidenen deze plek zullen vertrappen!'
[20] op deze woorden van Mij liet er op hetzelfde moment een stuk van de rotswand los, en met een krachtig gebruis schoot er zo'n machtige waterstroom naar buiten, dat er onmiddellijk vanaf de rots naar beneden, naar het lager gelegen dal toe, een zo sterke beek begon te stromen, dat die al gauw een bedding voor zichzelf maakte om daarin verder te stromen.
«« 64 / 214 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.