Over het ware vrezen van God

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)

«« 86 / 214 »»
[1] De schriftgeleerde zei: 'Ergens diep in mijn hart heb ik het gevoel dat ik het begrijp; maar in mijn hoofd loopt alles nu door elkaar, en ik zie wel in dat dergelijke dingen alleen in het hart van de ziel, maar nooit met het hersenverstand begrepen kunnen worden. Maar Mozes heeft bevolen God te vrezen en altijd alleen Hem te aanbidden! Moet ik U nu niet meer vrezen en U op de voorgeschreven wijze aanbidden?'
[2] Ik zei: 'Ja, ja, Mozes heeft dat wel aanbevolen, en dat was ook wel goed; maar in deze tijd begrijpt werkelijk niemand meer wat het wil zeggen 'God te vrezen', en jullie hebben de mensen deels als gevolg van jullie eigen blindheid maar grotendeels vanwege jullie onverzadigbare winstbejag geheel onjuiste en volkomen verkeerde denkbeelden over het vrezen van God bijgebracht. En zo vrezen de zwakke mensen die nog een beetje in God geloven Hem als een boosaardige, uiterst onverbiddelijke tiran, die gespeend is van alle liefde en erbarmen, en bij het woord en het begrip 'God' schrikken ze terug, omdat ze in Hem bijna niets anders dan eeuwige toorn en eeuwige wraak zien.
[3] Maar er staat ook geschreven dat de mens God moet aanbidden en boven alles moet liefhebben. Maar hoe kan men een goddelijk wezen liefhebben en daardoor ook waarachtig aanbidden, als men voor zijn naam al erger beeft dan voor de dood?
[4] Daarom zul je nu wel begrijpen wat voor onwaar en in de hoogste mate verkeerd denkbeeld jullie, en door jullie toedoen de andere mensen ook, van het vrezen van God hebben.
[5] Wat wil 'God vrezen' eigenlijk zeggen? God vrezen wil zeggen: God als de eeuwige, hoogste en zuiverste liefde boven alles liefhebben en, omdat God de hoogste waarheid is, in de goddelijke waarheid blijven en niet de leugen van de wereld aanhangen uit materieel eigenbelang.
[6] Wie in alles waarachtig is, heeft de ware vrees voor God in zijn hart; en wie die heeft, aanbidt God ook altijd en zoals het behoort. Want zoals de leugen een zeer grote ontering van God is, zo is de zuivere en levende waarheid ook een voortdurende, hoogste verering en geheel ware aanbidding van God. -Begrijp je dat nu?'
[7] De schriftgeleerde zei: 'Ja, Heer en Meester, voor mijzelf begrijp ik dat nu wel, en ik zie wel in dat het ook inderdaad niet anders kan zijn; maar het zal niet zo gemakkelijk zijn om de andere mensen die waarheid te laten begrijpen, omdat ze al teveel vastzitten in allerlei dwalingen en de leugen voor een waarheid houden. Daar komt ook nog eens de tempel bij, die ons voorschrijft wat en hoe we tegen het volk moeten spreken. En het zal dus wel moeilijk worden om voortaan een goede leraar van het volk te zijn. Maar aan iedere overwinning moet strijd voorafgaan! U, de Heer Zelf, hebt ons de waarheid onthuld, en U zult ons ook ondersteunen in onze strijd tegen de vijanden van de waarheid -daar vragen wij U nu om en zullen U daar ook altijd om vragen; want zonder Uw steeds aanwezige hulp zullen wij niets kunnen doen.
[8] Maar nu is de vraag hoe wij tot U moeten bidden, opdat U ons verhoort en ons helpt.Als wij U nu, terwijl U aanwezig bent, om iets goeds vragen, dan verhoort U onze bede ook snel en gemakkelijk; maar hoe moet het, als U persoonlijk niet aanwezig bent zoals nu? Hoe moeten we het dan vragen?'
[9] Ik zei: 'Met deze vraag van jou ben je nog wel echt een Farizeeƫr! Als je werkelijk in Mij gelooft, zul je ook altijd krijgen wat je de Vader in Mijn naam zult vragen; daar is Mijn persoonlijke zichtbare aanwezigheid niet voor nodig, omdat Ik in de geest overal tegenwoordig ben en alles zie en hoor en alles, van het grootste tot het kleinste, heel precies en duidelijk weet.
[10] Als je Mij dus in de geest en in de volle waarheid om iets zult vragen, zal Ik je zeker ook horen en verhoren; maar een bede zoals die bij jullie gebruikelijk is, namelijk met de lippen en in raadselachtige bewoordingen, verhoor Ik niet.
[11] Jij weet als schriftgeleerde toch ook wat God door de mond van een profeet tot het volk heeft gesproken, toen die zich in verband met de toenmalige benarde omstandigheden tot Hem had gericht, opdat Hij de beden van het volk zou verhoren: 'Ik ken jou en het volk, dat Mij met de lippen eert en bidt -maar hun hart is verre van Mij!' Zie, zo zal van nu af aan ook nooit een louter lippengebed verhoord worden, en al helemaal niet als het betaald wordt!
[12] Wie Mij echter vol levend geloof in zijn hart om iets goeds zal bidden, zal ook krijgen waar hij om gevraagd heeft.
[13] En wie in Mijn naam volgens Mijn leer leeft en handelt, die bidt waarachtig en zonder onderbreking, en daarom zal hem ook altijd gegeven worden wat hij nodig heeft.'
[14] De schriftgeleerde zei: '0 Heer en Meester, ik dank U in mijn hart voor deze troostende les van U, en ik geloof nu dat aan iemand die bidt volgens Uw wil, die U nu duidelijk hebt uitgesproken, ook ten deel valt waar hij om vraagt.
«« 86 / 214 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.