De beloning van de zanger

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)

«« 9 / 214 »»
[1] Toen de zanger de psalm voor de tweede keer gezongen had, stak er onder de vreemdelingen een regelrechte storm van loftuitingen en bijval op; ze schonken hem vele goudstukken en nodigden hem uit om bij hen aan tafel te komen zitten en met hen te eten en te drinken.
[2] Maar hij (de zanger) zei: 'Ik dank jullie voor de eer die jullie mij bewezen hebben en de aalmoezen die jullie mij zo rijkelijk geschonken hebben; maar ik ben nog een strenggelovige Jood -ook al ben ik pas dertig jaar oud en mag jullie spijzen niet eten. Bovendien heeft alleen deze heer hier mij toestemming gegeven om op te treden, en daarom zal ik ook alleen doen wat hij mij zal gebieden!'
[3] Toen prezen de vreemdelingen de trouw van de kunstenaar, en Ik verzocht hem aan onze tafel te komen zitten en met ons te eten en te drinken wat hij onder veel dankbetuigingen ook direct deed.
[4] Onze waard en Kado gingen echter weg en brachten de harpspeler een royale aalmoes, die hij bijna niet wilde aannemen, omdat hij door de andere tafels al zo rijkelijk bedeeld was.
[5] Maar Ik zei tegen hem: 'Neem maar aan wat men je met vreugde geeft; want je hebt zelf een goed hart en deelt ook het weinige dat jij met je kunst moeizaam verdient, graag met de armen! En als je van nu af aan meer verdient, zul je je goede hart ook een groter werkterrein kunnen verschaffen. Goed doen aan de armen is God welgevallig, en werken en vergaren voor de armen is heerlijk in Gods ogen en wordt reeds in dit leven en nog meer in het andere leven altijd beloond.'
[6] De harpspeler zei: 'Ja, zeer welwillende heer, zo is het, en ik heb dat ook altijd geloofd, hoewel mij dat lange tijd aan aardse beloning niet veel heeft opgeleverd, terwijl ik in deze zin toch al bijna vijftien jaar trouw mijn zwakke kunst beoefend heb. Maar deze keer heb ik een rijke oogst ontvangen en daarvoor zij voor altijd alle lof en eer en al mijn dank aan God de Heer, die mij deze keer in mijn armoede heeft gezien! Maar nu zou ik u, goede heer, toch ook iets willen vragen, als u mij dat genadig wilt toestaan.'
[7] Ik zei: 'O, heel graag! Vraag maar; Ik zal je het antwoord niet schuldig blijven!'
[8] Toen vroeg de harpspeler aan Mij: 'O goede heer, aan wie ik naast God mijn grote geluk te danken heb, hoe kent u al mijn levensomstandigheden zo precies -terwijl ik mij toch niet kan herinneren dat ik u ooit ergens heb gezien?'
[9] Ik zei: 'Dat is ook helemaal niet nodig; het is voldoende als Ik jou al heel dikwijls gehoord en gezien heb. Kijk,je bent hier nu opgetreden en wij hebben allemaal goed naar je gekeken! Wij zullen je dan ook gemakkelijk overal weer herkennen, waar we elkaar ook tegenkomen; maar jij zult ons allemaal beslist niet zo gemakkelijk herkennen, en wel om de eenvoudige, natuurlijke reden dat zelfs vele duizenden mensen één mens, die op een bijzondere manier van zich heeft doen spreken, gemakkelijker herinneren en hem helemaal kunnen observeren, dan dat één mens die vele duizenden kan onthouden, voor wie hij is opgetreden. Kijk, dat is de heel natuurlijke reden waarom Ik jou mogelijk beter kan kennen dan jij Mij.
[10] Er kunnen ook nog wel andere redenen zijn, die je nu echter niet goed zou begrijpen, ook al zou Ik je die vertellen; daarom is het vanwege de vreemdelingen beter om daarover te zwijgen. Maar je hebt zojuist zelf gezegd dat Ik misschien wel een profeet kon zijn, omdat je in Mijn nabijheid veel beter harp gespeeld en gezongen hebt dan ooit tevoren. Als Ik voor jou mogelijkerwijs een profeet ben, dan kan Ik als zodanig vanuit de geest Gods in Mij waarschijnlijk ook wel weten hoe jouw levensomstandigheden zijn. Zo heb je nu een natuurlijke en een bovennatuurlijke reden waarom Ik jou altijd beter kan kennen dan jij Mij of iemand anders van ons. - Is het je nu duidelijk?'
[11] De harpspeler zei: 'Ja, goede en werkelijk ook zeer wijze heer, ik noem u niet voor niets wijs! Want tijdens mijn omzwervingen op Gods goede aardbodem heb ik herhaaldelijk ervaren dat werkelijk goede mensen ook steeds wijze mensen waren. Maar dat de goede mensen wat hun aardse geluk betreft achtergesteld zijn bij de harde en slechte mensen is niet de schuld van de schranderheid die ze uit hun wijsheid putten, alsof die minder zou zijn dan de sluwheid van de harde en slechte mensen, maar het komt door de goedheid van hun hart, het daaruit voortvloeiende geduld en de liefde voor de waarheid, voor God en zelfs voor hun vijanden, die tenslotte toch ook nog mensen zijn, ook al zijn ze blind en doof; en uit dat alles komt pas de echte en ware wijsheid voort, die de vergankelijke goederen van deze wereld nooit hoger aanslaat dan alle grote en waarachtig wijzen altijd gedaan hebben. Kijkwaarachtig goede Heer, ik noemde u dan ook een wijze omdat ik zoveel goedheid in u aantrof!'
[12] Ik zei: 'Maar dan ben jij uiteindelijk ook een wijze, omdat je voorzover Ik weet ook een goed mens bent?'
[13] De harpspeler zei heel bescheiden: 'Goede heer, daar zal ik mij nooit op beroemen, laat dat de wijzen maar beoordelen! Maar over mijzelf kan ik wel toegeven dat ik mensen, die zichzelf als heel wijs en hooggeleerd beschouwden, al veel dommere dingen heb zien doen dan ik ooit gedaan heb. Ik ben van mening dat het ontegenzeglijk wijzer is om onder alle levensomstandigheden, al zijn die nog zo ongunstig, zonder enige twijfel te geloven in de ene, enig ware God en uit echt ontzag voor God en uit liefde Zijn heilige geboden te houden, dan zwak te worden in het geloof, God de rug toe te keren en zich als een hooggeëerd geleerd mens in alle denkbare genoegens van de wereld te storten en zo te leven en te handelen alsof de andere mensen helemaal geen recht op deze aarde zouden hebben, terwijl die daar door God toch ook op geplaatst zijn om zich daarop te bewegen en voor zichzelf het noodzakelijke voedsel en overig levensonderhoud te zoeken! O goede, wijze heer, heb ik hierin juist of verkeerd geoordeeld?'
[14] Ik zei:'In alle opzichtenjuist en daarom ook echt heel wijs! Maar eet en drink nu maar naar behoefte!'
[15] Nu at en dronk de harpspeler naar hartelust, omdat hij erge honger en dorst had; maar er was geen vraatzucht en nog minder drankzucht aan hem te merken.
«« 9 / 214 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.