Het rijk van God

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)

«« 127 / 229 »»
[1] Daarop zei de magiër: 'O Heer, hoe is dat mogelijk, - hoe kan de zwakke en nietige mens het rijk van God geweld aandoen en het als het ware naar zich toetrekken? Verder vraag ik me af waar het ware rijk van God zich bevindt, als de mens het kan grijpen en naar zich toe kan trekken!'
[2] Ik zei: 'Je hebt nu in een korte tijd van enkele uren al zo veel gehoord en Mij zelfs herkend, weet je dan nu nog niet wat Gods rijk is, waaruit het bestaat?
[3] Het volledig kennen en opvolgen van Gods wil is het ware Godsrijk in jullie! Maar als men Gods wil kent is het toch niet zo gemakkelijk om hem op te volgen als jij je dat voorstelt; want de wereldse mensen verzetten zich daar tegen en vervolgen degenen die Gods rijk werkelijk willen verwerven. Daarom moet degene die zich het rijk van God volledig eigen wil maken, geen vrees hebben voor hen die alleen het lichaam van de mens kunnen doden, maar de ziel geen schade kunnen toebrengen; de mens moet veeleer God vrezen, die volgens Zijn eeuwig onveranderlijke orde ook de ziel naar de hel kan verstoten!
[4] Wie God meer vreest dan de mensen, en ondanks de vervolging van de mensen Gods wil kent en ook doet, trekt Gods rijk met geweld naar zich toe; en wie dat doet, zal het ook zonder enige twijfel verwerven.
[5] Maar daar komt nog wat bij, dat ook behoort bij het met geweld naar zich toetrekken van Gods rijk, en dat is het volgende: dat de mens zich in alle wereldse zaken zelf zo veel mogelijk verloochent, allen die hem beledigen van harte vergeeft, tegen niemand wrok koestert of toornig is, bidt voor degenen die hem vervloeken, goed doet aan hen die hem kwaad doen, zich boven niemand verheft, de zo nu en dan op hem af komende verzoekingen geduldig verdraagt en zich onthoudt van vraatzucht, zwelgerij, hoererij en echtbreuk. Wie al deze dingen in praktijk brengt, doet Gods rijk ook geweld aan en trekt het met kracht naar zich toe.
[6] Wie echter God ook wel erkent, Hem boven alles acht en liefheeft en ook zijn naaste als zichzelf, maar daarbij toch ook de wereld acht en vreest, en niet openlijk voor Mijn naam durft uit te komen, omdat dat in werelds opzicht nadelig voor hem zou kunnen zijn, die doet Gods rijk geen geweld aan en zal het op deze wereld ook niet volledig ontvangen, en aan gene zijde nog veel strijd te strijden hebben eer hij voleindigd is.
[7] Wie nu weet en gelooft dat Ik de beloofde Messias ben, moet ook doen wat Ik leer, geleerd heb en verder nog leren zal, anders is hij Mij niet waardig en zal Ik hem bij de ontwikkeling van zijn innerlijke leven niet bijzonder behulpzaam zijn. Ik ben het leven van de ziel, door Mijn geest in haar, die liefde tot God heet. Wie dus God boven alles liefheeft en daarom ook altijd Zijn wil doet, diens ziel is vervuld van Mijn geest en dat is de voleinding en het eeuwige leven van de ziel.
[8] Als iemand Mij echter kent, maar desondanks toch de wereld vreest en bij zichzelf zegt: 'Al ik erken de Messias geheel en al en geloof heimelijk alles wat Hij leert, en handel er ook naar; maar omdat de wereld nu eenmaal zo is en men daarmee toch moet leven, laat ik uiterlijk voor de wereld niets merken van wat ik heimelijk in mijzelf belijd, opdat niemand kwaad over mij kan spreken!', die belijdt Mijn wezen en naam niet echt, en heeft de ware en volkomen levensechte liefde tot God nog niet en op die manier zal hem in dit aardse leven de volheid van Gods rijk nauwelijks ten deel vallen; want de volheid van Gods rijk bestaat immers juist uit de hoogste liefde tot God, en die heeft geen vrees of angst voor de wereld.
[9] Wie Mij voor de wereld belijdt, wanneer dat nodig is, die zal ook Ik bekennen voor de Vader in de hemel; wie Mij echter niet voor de wereld belijdt wanneer het nodig is, die zal ook Ik niet belijden voor de Vader in de hemel. ,
[10] Toen vroeg de magiër daarop meteen: 'Heer, wie is dan Uw Vader en waar is de hemel? Kunt U als Heer van de eeuwigheid dan ook een Vader hebben?'
[11] Ik zei: 'De eeuwige liefde in God is de Vader, en Zijn onbegrensde wijsheid is de hemel.
[12] Wie God boven alles liefheeft, belijdt God en dus Mij voor de hele wereld, en Ik belijd ook hem in Mijn liefde, en daaruit bestaat het ware, eeuwige leven van de ziel van de mens. En doordat de mens juist door die levende liefde tot God ook tot de hoogste wijsheid komt en komen moet -dat is dan de hemel of Gods rijk -, daardoor heeft de mens ook Gods rijk in zich gekregen, dat hem dan eeuwig niet meer afgenomen kan worden. Dit heb Ik jullie nu uitgelegd; onthoud het, grif het inje hart en handel ernaar, dan zullen jullie het eeuwige en ware leven in je hebben! Maar gun Me nu even wat rust, en denk na over wat Ik jullie nu verteld en getoond heb!'
«« 127 / 229 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.